1.3. Materieel pesten, bijvoorbeeld: de brooddoos en/of boekentas wegnemen en doen alsof ze van niks weten
1.4. Sociaal en relationeel pesten, bijvoorbeeld: uitsluiten, roddels of geruchten verspreiden (nu ook cyberpesten*).
1.5. *Cyberpesten: is een vorm van pesten waarbij pesters herhaaldelijk gebruik maken van elektronische media zoals internet of mobiele telefonie om iemand kwetsend materiaal toe te zenden of door kwetsende dingen over iemand te verspreiden met de bedoeling op die manier macht over de persoon uit te oefenen.
2. rol van de begeleider
2.1. Het is belangrijk dat jongeren een vertrouwenspersoon hebben waarmee ze over hun pestproblemen kunnen praten. Geef hen de kans om in een geborgen en veilige omgeving hun verhaal te doen zonder dat daar meteen gevolgen aan verbonden zijn of ze het gevoel hebben dat er iemand anders kan meeluisteren. Luister eerst en vooral naar het slachtoffer en bespreek samen welke stappen er ondernomen kunnen worden. Ga in geen geval achter de rug van het slachtoffer de confrontatie aan met de pester. Het slachtoffer zal zich verraden voelen en door de pester als verrader bekeken worden. Dit maakt de situatie voor het slachtoffer alleen maar lastiger. Bovendien heeft het straffen van pesters weinig effect. Vergeet ten slotte niet dat ook pesters en omstaanders nood hebben aan een luisterend oor. Wie pest, zit vaak met zichzelf in de knoop. Een vertrouwenspersoon kan ervoor zorgen dat de pester zich beter gaat voelen en bij gevolg minder nood heeft aan het pesten van anderen.
3. wat is pesten?
3.1. Pesten, wat is pesten? Een persoon wordt gepest als hij herhaaldelijk en langdurig blootstaat aan negatieve handelingen verricht door één of meerdere personen. Het is belangrijk om een verschil te maken tussen pesten, plagen en ruziemaken. Elk kind heeft een eigen mening en leren zelf hiervoor op te komen. Ook plagen is niet hetzelfde als pesten. Wie plaagt, doet dit uit vriendschap en met respect en ook wetende waar de ander zijn grens ligt. Pesten overschrijdt echter de grenzen van het ruziemaken en plagen.
4. waar gebeurt pesten?
4.1. op het werk
4.2. op school
4.3. buitenschoolse activiteiten of hobby's
4.4. internet
5. waarom gebeurt pesten?
5.1. 3 hoofdoorzaken:
5.2. iemand die er alternatief uitziet: mensen reageren vaak op anderen die er anders uitzien. Dingen die anders zijn vallen op, zo zijn mensen geneigd om die persoon in een hokje te plaatsen.
5.3. sensatie: als de gepeste huilt,boos wordt, onzeker is of zelf mee begint te lachen dan is dit een prikkel voor de pester. En een motivatie om hiermee door te gaan of soms zelfs harder te pesten in gelijkaardig gevallen.
5.4. context van de pester: de omgeving waarin de pester zich thuis bevindt heeft soms ook gevolgen voor het pestgedrag. Als er zich thuis een instabiele situatie voordoet, kan dit voor de pester zeer frustrerend zijn. Dit reageert hij/zij dan af op iemand die minder stevig in zijn schoenen staat. Zo ontwikkelt de pester een routine en krijgt hij een geïllusioneerd beeld van wat wel en niet kan.