
1. het ademhalingsproces
1.1. hoe adem je in
1.1.1. neusholte of mondholte
1.1.2. langs de keelholte en strottenhoofd de luchtpijp in
1.1.3. kraakbeenschijven houden je luchtpijp open
1.1.4. splitsing in twee bronchiën naar elke long
1.1.5. einde van de bronchiën zitten de longblaasjes
1.1.6. luchtdruk in de longen lager dan de luchtdruk buiten
1.1.7. zuurstof gaat door de longblaasjes heen de haarvaten in
1.1.8. bloed vervoert het zuurstof
1.2. wat gebeurt er met de organen als je inademt
1.2.1. ribben opzij & omhoog
1.2.2. borstkas & longen worden groter
1.3. wat gebeurt er met de organen als je uitademt
1.3.1. ontspannen van de spieren en het middenrif
1.3.2. de longen worden in elkaar gedrukt
1.3.3. borstkas & longen worden kleiner
2. het verbrandingsproces
2.1. wat is verbranding
2.1.1. stof die je verbrandt is een brandstof
2.1.2. bij verbranding komt energie vrij in de vorm van beweging en warmte
2.1.3. bij verbranding ontstaan nieuwe stoffen
2.1.4. verbrandingsproducten
2.1.5. brandstof + zuurstof => water + koolstofdioxide + energie
2.2. verbranding in het lichaam
2.2.1. als je inademt neem je zuurstof op
2.2.2. als je uitademt geeft je koostofdioxide
2.2.3. ook raak je water energie ( warmte ) kwijt bij het uitademen
2.2.4. er is dus verbraning
2.2.5. zonder verbranding gaat een cel dood
2.2.6. in elke cel is dus verbranding
2.2.7. voor verbranding is brandstof nodig
2.2.8. de meeste gebruikte brandstof in cellen is glucose
2.2.9. bij verbranding komt energie vrij
2.2.10. als je sport moeten spiercellen hard werken
2.2.11. ze hebben dan veel behoefde aan energie
2.2.12. deze energie komt vrij bij verbranding in de cellen van je lichaam