Burn-Out vanuit gezondheidspsychologie

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Burn-Out vanuit gezondheidspsychologie Door Mind Map: Burn-Out vanuit gezondheidspsychologie

1. Interventies

1.1. Primaire en secundaire preventie

1.1.1. Sociale factoren

1.1.2. Individuele en organisatorische factoren

1.1.3. Vroege detecie

1.1.3.1. Collectieve signalen

1.1.3.1.1. Indicatoren ivm het functioneren vh bedrijf of de structuur

1.1.3.1.2. Indicatoren ivm de gezondheid en veiligheid vd werknemers

1.1.3.2. Individuele signalen

1.1.3.2.1. Vermoeidheid

1.1.3.2.2. Concentratiestoornissen

1.1.3.2.3. Prikkelbaarheid

1.1.3.2.4. Onderschatting vd eigen competenties

1.1.3.2.5. Verminderde inzet

1.2. Tertiaire preventie

1.2.1. Inleiding

1.2.1.1. Burn-out = alarm om een niet-duurzame levenswijze op te geven

1.2.1.2. Behandeling vereist een combinatie van verandering/aanpassing werkomgeving, verschillende vormen van counseling en revaliderende en explorerende psychotherapie die gericht is op werkhervatting

1.2.2. Individuele Interventies

1.2.2.1. Stoppen met werken

1.2.2.2. Begeleiding

1.2.2.2.1. Crisisfase (min 1-3w)

1.2.2.2.2. Problemen en oplossingen (gemiddeld 3-6w)

1.2.2.2.3. Toepassing van oplossingen (gemiddeld 3-6w)

1.2.3. Werkhervatting en interventies in de organisatie

1.2.4. Therapeutische interventies

1.2.4.1. Cognitieve gedragstherapie

1.2.4.2. Lichaamstherapieën

1.2.4.3. Positief psychologische interventies

1.2.4.4. Systemische aanpak

1.2.4.5. Existentiële aanpak

1.2.4.6. Sportbeoefening

1.2.4.7. Neuropsychologische behandeling

1.2.5. Voorspelling

1.2.5.1. 50+

1.2.5.2. Grote verzuimhistorie

1.2.5.3. Voor terugkeer naar werk belemmerende en op angst gebaseerde overtuigingen hebben, signalen van vermijding vertonen of bekend zijn met passieve copingstijl

1.2.5.4. Niet zelf vertrouwens op hun mogelijkheid tot een voorspoedige terugkeer naar werk

1.2.5.5. In de klachtenpresentatie vermoeidheid sterk op de voorgrond hebben staan

2. Definitie van burn-out

2.1. Overzicht en definities in de literatuur

2.1.1. Christina Maslach = referentie

2.1.1.1. Syndroom van emotionele uitputting

2.1.1.2. Depersonalisatie

2.1.1.3. Verminderde persoonlijke bekwaamheid

2.1.2. NE: Drie criteria

2.1.2.1. Sprake van overspanning

2.1.2.2. Klachten bestaan langer dan 6m

2.1.2.3. Gevoel van vermoeidheid en uitputting op de voorgrond

2.1.3. KUL: Vijf opeenvolgende symptomen

2.1.3.1. Uitputting

2.1.3.1.1. Fysiek

2.1.3.1.2. Psychologisch

2.1.3.2. Cognitief controleverlies

2.1.3.2.1. Geheugenproblemen

2.1.3.2.2. Aandachtsproblemen

2.1.3.2.3. Concentratieproblemen

2.1.3.3. Emotioneel controleverlies

2.1.3.3.1. Overdreven emotionele reacties

2.1.3.3.2. Lage tolerantie

2.1.3.4. Depressieve symptomen

2.1.3.4.1. Sombere stemming

2.1.3.4.2. Schuldgevoelens

2.1.3.5. Mentaal afstand nemen vh werk

2.1.3.5.1. Mentaal

2.1.3.5.2. Fysiek

2.2. Klinische symptomen

2.2.1. Lichamelijk

2.2.1.1. Slaapstoornis

2.2.1.2. Spierspanning @ruggegraat

2.2.1.3. Verstoorde eetlust

2.2.1.4. Maagpijn, hoofdpijn, misselijkheid, duizeligheid,..

2.2.1.5. Gewichtstoename- of afname

2.2.2. Affectief

2.2.2.1. Angst

2.2.2.2. Prikkelbaarheid

2.2.2.3. Nerveuze spanning

2.2.2.4. Depressieve stemming

2.2.2.5. Futloosheid

2.2.3. Cognitief

2.2.3.1. Concentratie

2.2.3.2. Moeilijkheden verschillende taken tegelijk

2.2.3.3. Moeilijkheden met nuanceren

2.2.3.4. Geheugenstoornissen

2.2.4. Gedragsmatig

2.2.4.1. Cynisme

2.2.4.2. Onverschillig

2.2.4.3. Verminderde empathie

2.2.4.4. Isolement

2.2.4.5. Agressief gedrag tgv verminderde tolerantie voor frustratie

2.2.4.6. Verminderde motivatie

2.2.4.7. Terugtrekking

2.2.4.8. Verminderde eigenwaarde

2.2.4.9. Verslavingsgedrag

2.3. Definitie burn-out

2.3.1. Multifactorieel proces

2.3.2. dat voortvloeit uit een langdurige blootstelling (+6m)

2.3.3. in een arbeidssituatie

2.3.4. aan voortdurende stress, gebrek aan reciprociteit tussen de investering (eis) en wat daar tegenover staat (hulpmiddelen) of een gebrek aan evenwicht tussen de verwachtingen en de reële situatie

2.3.5. Die professionele uitputting veroorzaakt: extreme vermoeidheid waarbij de normale rusttijd niet volstaat om te recupereren en die chronisch wordt, het gevoel zijn hulpmiddelen volledig uitgeput te hebben. Heeft een impact om controle emoties + cognitief vermogen wat kan leiden tot verandering in gedrag en attitudes

2.3.5.1. Mentaal afstand nemen

2.3.5.2. Gevoel van professionele onbekwaamheid

3. Diagnose

3.1. Differentiële diagnose

3.1.1. Geen klinische diagnose

3.1.2. Gedefinieerd als een SYNDROOM

3.1.2.1. Symptomen sluiten aan bij depressieve stoornissen

3.1.2.2. Aanpassingsstoornissen

3.1.2.3. Angstoornissen

3.1.3. Medische uitsluitingsdiagnose

3.1.4. Onderscheid depressie

3.1.4.1. Ook tekort aan energie, maakt toch sterk vitale indruk, ervaart droefheid, woede en ongeluk en niet zozeer depressie

3.1.4.2. inactiviteit en besluiteloosheid komen voort uit extreme vermoeidheid en niet uit stemming. Dat ze geen plezier ervaren heeft meer te maken met het onvermogen om activiteiten te ondernemen, terwijl depressieve personen niet kunnen genieten van wat ze doen

3.1.4.3. Personen met burn-out verliezen zelden gewicht, hebben geen psychomotorische remming en klagen over hun besluiteloosheid en hun concentratiestoornissen, zie ze toeschrijven aan hun vermoeidheid

3.1.4.4. Schuldgevoel is veel meer verankerd in de realiteit. Personen met burn-out hebben evenmin zelfmoordgedachten, wat typisch is voor depressie.

3.1.4.5. Depressie kan burn-out in de hand werken en burn-out kan evolueren tot depressie

3.2. Diagnostische procedure

3.2.1. Anamnese: gaat het om een burn-out?

3.2.1.1. Klinische symtomen

3.2.1.2. Analyse werkomstandigheden

3.2.1.3. Factoren van individuele gevoeligheid

3.2.2. Vragenlijsten voor klinische criteria

3.2.2.1. Maslach Burnout Inventory (MBI)

3.2.2.1.1. Niet voor individuele evaluaties

3.2.2.1.2. Drie dimensies

3.2.2.1.3. Utrechtse Burnout Schaal (UBOS)

3.2.2.2. Oldenburg Burnout Inventory (OBI)

3.2.2.2.1. Emotionele uitputting

3.2.2.2.2. Verminderde betrokkenheid

3.2.2.2.3. Houdt geen rekening met de persoonlijke bekwaamheid

3.2.2.2.4. Sommige items ook negatief geformuleerd: grootste kritiek op MBI

3.2.2.3. Copenhagen Burnout Inventrory (CBI)

3.2.2.3.1. Uitputting

3.2.2.4. Shirom Meamed Burnout Measure (SMBM)

3.2.2.4.1. Uitputting

3.2.2.4.2. Aanbevolen wegens beschikbaarheid en eenvoudige interpretatie

3.2.3. Bijkomende schalen

3.2.3.1. Vierdimensionale Klachtenlijst (4DKL)

3.2.3.2. Hamilton Depression Scale (HAMD)

3.2.3.3. Beck Depression Inventory (BDI)

4. Prevalentie

4.1. Geen algemeen aanvaarde definitie en officiële normen voor diagnosecriteria

4.2. Cijfers van prevalentie moeilijk te vinden : niet betrouwbaar

5. Risicofactoren

5.1. Sociologische factoren

5.1.1. Maatschappelijke veranderingen

5.1.1.1. Toegenomen tijdsdruk

5.1.1.2. Digitalisering

5.1.1.3. Prestatiedruk + belang gehecht aan succes

5.1.2. Prestatiemodel

5.1.2.1. Onderscheid tussen werktijd en vrijetijd vervaagt

5.1.2.2. Kwantiteit primeert op kwaliteit

5.1.2.3. Selectie gericht op 'uitmuntendheid' waardoor organigram onbegrijpelijk en taken en functies vaag gehouden worden

5.1.2.4. Elke persoon verantwoordelijk op zichzelf en moet blijk geven van flexibiliteit in elk aspect van zijn leven

5.1.2.5. Afbrokkeling collectief aspect: vormen van dichte solidariteit verloren gegaan door opgedreven productie en persoonlijke evaluaties

5.2. Werkgerelateerde factoren

5.2.1. Voornaamste risicofactoren

5.2.1.1. Werkdruk

5.2.1.2. Rolconflicten

5.2.1.3. Emotionele belasting

5.2.1.4. Overlapping werk- en privéleven

5.2.2. Voornaamste hulpmiddelen

5.2.2.1. Autonomie

5.2.2.2. Sociale ondersteuning

5.2.2.3. Variatie in de uit te voeren taken

5.2.2.4. Benutten vd competenties en feedback

5.3. Persoonsgebonden factoren

5.3.1. Neuroticicme

5.3.1.1. Angstige, vijandige en depressieve persoonlijkheid

5.3.2. Aanpassingsstrategieën voor stressvolle situaties (coping) die veeleer vermijdend of passief zijn dan strijdbaar of actief

5.3.3. Een laag zelfbeeld

5.3.4. Meer vertrouwen op feeling dan op reflectie bij het handelen

5.3.5. "locus of control" en toeschrijvingsstijl

6. Fysiologisch

6.1. Geen verband