1. Arbeiders
1.1. in de 19e eeuw hebben arbeiders een zwaar leven
1.2. lange werk dagen
1.2.1. zwaar werk
1.3. onveilig
1.4. weinig loon
1.4.1. te weinig om van te leven
1.5. ontevreden
1.5.1. je kunt er niet veel aan veranderen
1.6. staking
1.6.1. stopen met werken
1.6.1.1. grote ramp voor de baas
1.6.1.2. fabrikant geen geld
1.6.2. vakbond
1.6.2.1. organiseren een staking
1.6.2.1.1. staken voor hoge loon
1.7. ongezond
1.7.1. warm en stoffig in de fabriek
1.7.2. veel lawaai
2. Vrouwen
2.1. rechten voor vrouwen
2.1.1. in de 19 eeuw mogen vrouwen niet werken
2.1.2. Aletta Jacobs
2.1.2.1. 1ste vrouw op de universiteit
2.1.2.2. wordt dokter
2.1.2.2.1. houdt gratis spreekuur voor arme mensen
2.1.2.2.2. ze strijdt voor emancipatie van vrouwen
2.2. iedereen mag stemmen-Kiesrecht
2.2.1. 1848
2.2.1.1. in de grondwet staat dat rijke mannen mogen kiezen
2.2.1.1.1. iedereen die belasting betaalt
2.2.1.2. 1917
2.2.1.2.1. alle mannen stemmen
2.2.1.3. 1922
2.2.1.3.1. zowel mannen als vrouwen mogen stemmen
2.2.1.4. 1918
2.2.1.4.1. een vrouw waarop gestemd mag worden
2.2.1.4.2. Suze Groeneweg
2.3. Gelijke lonen en vrije tijd
3. Slavernij
3.1. 1807 wordt de handel in slaven verboden
3.2. Koning Willem I verbiedt in 1814 de slavenhandel
3.3. in 1834 wordt de slavernij verboden
3.4. in 1863 wordt de slavernij afgeschaft
3.4.1. Geen werkkrachten meer
3.4.1.1. Daarna moeten alle slaven nog 10 jaar op dezelfde plantage blijven werken maar nu krijgen ze ervoor betaald
3.5. ook in de verenigde staten wordt gepraat over afschaffing van de slavernij
3.5.1. leidt tot een burgeroorlog
3.5.1.1. Abraham Lincoln werd tijdens de burgeroorlog vermoord