1. filosofie
1.1. nadenken
1.1.1. het vermogen tot bewustzijn van zichzelf
1.1.2. veroordeling van Socrates
1.2. radicaal en fundamenteel nadenken
1.2.1. an sich VS für mich
1.2.2. radicaal = graaft naar wortels van werkelijkheid
1.2.3. fundamenteel = doordringen tot fundamenten van werkelijkeheid
1.3. radicaal en fundamenteel nadenken vanuit ervaring en verwondering
1.3.1. verwondering = kracht die de mens in richting van filosoferen voortstuwt
1.3.1.1. spontaan getroffen worden
1.3.1.2. zekere wonde
1.3.1.3. bewondering en fascinatie
1.3.2. mythen
2. filosofie westerse cultuur
2.1. pre-moderniteit
2.1.1. genezing gebaseerd op geloof
2.1.2. traditionele wereldbeeld
2.1.2.1. werkelijkheid als levend organisme
2.1.2.2. mens is afhankelijk
2.1.2.3. goden vanzelfsprekend
2.1.2.4. tijd is cyclisch
2.1.2.5. moraal voorgegeven door Schepper
2.1.3. 500-1500
2.2. moderniteit
2.2.1. enkel tijdens oorlog belang aan geloof
2.2.1.1. leven: platteland en dorpscultuur
2.2.2. moderne wereldbeeld
2.2.2.1. wereld als machine
2.2.2.2. Golden Sixties
2.2.2.3. liberaal
2.2.2.4. opkomst wetenschappen
2.2.2.5. mens is autonoom en eenzaam
2.2.2.6. wantrouwen voor God
2.2.2.7. tijd is lineair VS circulair
2.2.2.8. moraal: zelfontplooiing, vrijheid, emancipatie
2.2.2.9. stad -> industrie
2.2.3. vanaf 1500
2.3. postmoderniteit
2.3.1. weinig focus, tgv sociale media