planten

jeaninesmindmap

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
planten Door Mind Map: planten

1. planten cel

1.1. celwand

1.1.1. een stevige laag om de cel beschermt de binnekant van de cel.

1.2. celmembraan

1.2.1. een vlies om het cytoplasma het celmembraan regelt welke stoffen de cel in en uit gaan.

1.3. bladgroenkorrels

1.3.1. alle bladgroenkorrels samen zorgen ervoor dat de plant haar groene kleur krijgt. ze zorgen voor de voedingsstoffen voor de plant.

1.4. vacuole

1.4.1. dit is de volgepomte watervooraad van de cel. hierdoor is de cel ook stevig.

1.5. cytoplasma

1.5.1. een stroperige vloeistof, in het cytoplasma liggen de celkern en de bladgroenkorrels.

1.6. celkern

1.6.1. een klein bolletje in de cel. de celkern regelt alles eat er in de cel gebeurt.

2. planten bekijken

2.1. stengel

2.1.1. de stengel houd de plant overeind in de stengel zitten de dunne 'buisjes' waardoor water en stoffen naar de bladeren gaan.

2.2. wortels

2.2.1. hiermee neemt de plant het water uit de bodem op hierin zitten mineralen die de plant nodig heeft. aan het uiteinde van de wortel zitten wortelharen.

2.3. bladeren

2.3.1. op het blad zitten nerven deze vervoeren stoffen en water ook zorgen ze voor stevigheid aan het blad tussen de nerven zit het bladmoes het groene gedeelte van het blad.

2.4. bloemen

2.4.1. de bloem is voor de voortplanting in de bloem zitten zaden daaruit groeien nieuwe planten.

2.5. huidmondjes

2.5.1. huidmondjes zijn kleine openingen waardoor stoffen naar buiten kunnen.

3. planten groeien

3.1. ontwikkeling

3.1.1. een planje groeit in fases eerst een boon en dat groeit uit tot een plant als een plant nieuwe onderdelen krijgt, heet dat ontwikkeling.

3.2. lengtegroei

3.2.1. door lengtegroei worden de wortels en stengels steeds langer. tijdens de lengtegroei maakt de plant er nieuwe cellen bij.

4. zaden

4.1. ontkieming

4.1.1. zolang de zaden droog blijven gebeurt er niks pas als er vocht bij komt, groeit er een nieuw plantje uit de boon dat heet ontkiemen.

4.2. navel

4.2.1. de plek waar de boon in de peulvrucht vastzat.

4.3. poortje

4.3.1. hierdoor vond de bevruchting plaats.

4.4. zaadhuid

4.4.1. de zaadhuid zit om de boon die beschermt de kiem en de zaadlobben.

4.5. kiem

4.5.1. de kiem is eigelijk al een plantje met alles erop en eraan. het resevevoedsel voor de kiem zit in de zaadlobbe.n

4.6. zaadlobben

4.6.1. in de boon zitten 2 zaadlobben hierin zit een voedselvooraad voor de kiem.

5. bomen groeien

5.1. eindknop

5.1.1. een eindknop is het einde van de tak. In de lente groeit uit de eindknop een nieuw stuk tak, waardoor de tak langer wordt.

5.2. zijknop

5.2.1. uit de zijknoppen groeien nieuwe zijtakkken

5.3. knopschubben

5.3.1. om de knop zitten knopschubben. de schubben beschermen de knop tegen de kou en tegen insecten. de knopschubben vallen er vanaf als de knop uitloopt

5.4. ringlitteken

5.4.1. als er een tak uit een knop groeit blijft er een ringlitteken achter. elk jaar ontstaat er op de tak een nieuw ringlitteken. het deel van een tak tussen twee ringlittekens is dus precies 1 jaar oud.

5.5. uitlopen

5.5.1. waneer er uit een eindknop een nieuw stuk tak groeit dat heet uitlopen.

5.6. jaarring

5.6.1. in de stam zit een dun groeilaagje daar in ontstaan in he voorjaar en in de zomer nieuwe houtcellen. het laagje houtcellen dat zo in 1 jaar wordt gevormd , heet een jaarring

5.7. diktegroei

5.7.1. de stam en de takken van bomen worden ook steeds dikken dit noem je diktegroei