Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Dieren Door Mind Map: Dieren

1. Indeling van het dierenrijk

1.1. Kenmerken

1.1.1. - Rijk

1.1.2. - Stam/Hoofdafdeling

1.1.3. - Klasse

1.1.4. - Orde

1.1.5. - Familie

1.1.6. - Geslacht

1.1.7. - Soort

1.2. Gewervelde dieren

1.2.1. - Kraakbeen- en beenvissen

1.2.2. - Amfibieën

1.2.3. - Reptielen

1.2.4. - Vogels

1.2.5. - Zoogdieren

1.3. Ongewervelde dieren

1.3.1. - Geleedpotigen

1.3.2. - Weekdieren

1.3.3. - Ringwormen

1.3.4. - Stekelhuidigen

1.3.5. - Holtedieren

1.3.6. - Sponzen

1.4. TULE: kerndoel 41 De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen.

2. Aanpassingen aan de primaire levensbehoeften

2.1. Primaire levensbehoeften

2.1.1. Deze bestaan over het algemeen uit voldoende voedsel, water en beschutting en aanwezigheid van een partner.

2.2. Aanpassingen om voedsel te verkrijgen

2.2.1. - Waarneming

2.2.2. - Lichaamskenmerken

2.2.3. - Gedrag

2.3. Aanpassingen om gevaar te vermijden

2.3.1. De manieren waarop dieren gevaar vermijden, zijn vergelijkbaar met de strategieën van mensen.

2.4. Aanpassingen om een partner te bemachtigen

2.4.1. Als dieren gaan paren, zie je dat ze vaan aanpassingen hebben om een partner te vinden, te lokken en/of verleiden.

2.5. Natuurlijke selectie

2.5.1. Een grotere overlevingskans betekend ook een grotere kans om succesvol voort te planten en je (verbeterde) erfelijk materiaal door te geven aan je nageslacht.

2.5.2. Kunstmatige selectie:

2.5.2.1. De mens bepaald welke dieren en planten nageslacht mogen krijgen op basis van hun eigenschappen. Bijv.: huisdier->hond

2.6. Sociaal gedrag

2.6.1. Dieren kunnen dan samen makkelijker aan hun primaire levensbehoeften voldoen dan dat ze in hun eentje zouden kunnen.

3. Aanpassingen aan de winter

3.1. Veranderde habitats

3.1.1. Een habitat die in de zomer ideaal is kan in de winter heel er heel anders uitzien.

3.2. Migratie

3.2.1. Er zijn dieren die een andere habitat opzoeken en wegtrekken (migreren)

3.3. Lichamelijke veranderingen en gedragingen

3.3.1. Er zijn dieren die op dezelfde habitat blijven, maar lichamelijke veranderingen of gedragingen laten zien die in overeenstemming zijn met de veranderde omstandigheden.

4. Aanpassingen aan de omgeving

4.1. Het leven in het water

4.1.1. Voortbeweging

4.1.1.1. Water zorgt ervoor dat er meer weerstand als je je wilt verplaatsen.

4.1.2. Ademhaling

4.1.2.1. Veel waterdieren verkrijgen zuurstof d.m.v. kieuwen. Andere waterdieren door huidademhaling. Sommigen moeten even naar het wateroppervlak om uit de lucht zuurstof te halen of waterdieren hebben een adembuis.

4.2. Het leven op het land

4.2.1. Voortbeweging

4.2.1.1. Over het algemeen kun je zeggen: hoe hoger dieren op hun poten staan, des te sneller en wendbaarder ze zijn.

4.2.2. Ademhaling

4.2.2.1. Veel dieren die op het land leven ademen m.b.v. longen. Insecten ademen via tracheeën.

4.3. Het leven in de lucht

4.3.1. Voortbeweging

4.3.1.1. Vogels hebben een vorm die er voor zorgt dat bij voldoende snelheid een opwaartse kracht ontstaat. Het lichaam is geconstrueerd dat het stevig is, maar het is licht.

4.3.2. Ademhaling

4.3.2.1. Veel dieren die in de lucht leven ademen m.b.v. longen.

4.4. Warm- en koudbloedige dieren

4.4.1. Koudbloedige dieren zijn afhankelijk van de omgeving voor het opwekken van energie.

4.4.2. Warmbloedige dieren maken door middel van verbranding of dissimilatie energie vrij.

4.5. TULE: kerndoel 40 De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving.

5. Voortplanting

5.1. Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting

5.1.1. Geslachtelijke voortplanting tref je vooral bij dieren aan, waarbij nakomelingen ontstaan doordat eicellen van een vrouwelijk dier en zaadcellen van een mannelijk dier samensmelten.

5.1.1.1. Inwendige bevruchting

5.1.1.2. Uitwendige bevruchting

5.1.2. Bij ongeslachtelijke voortplanting heb je maar een ouder nodig. Een vrouwtje kan haar eicellen ontwikkelen zonder bevruchting. Haar nakomelingen zijn allemaal klonen.

5.2. Eierleggend en levendbarend

5.2.1. Eierleggende soorten ontwikkelen de embryo's zich buiten het lichaam in eieren.

5.2.2. Voor de geboorte ontwikkelen de jongen in de baarmoeder van de moeder.

5.3. Gedaanteverwisseling bij insecten

5.3.1. Tijdens het leven ondergaan de insecten een metamorfose. Deze kan heel plotseling zijn.

5.4. Gedaanteverwisseling bij amfibieën

5.4.1. Gedaanteverwisseling treedt ook op bij de levenscyclus van kikkers en padden.

6. Verwerking in stage

6.1. 3 mogelijke stageopdrachten

6.1.1. Ontwerp een goede leefomgeving voor het dier

6.1.1.1. TULE: kerndoel 45 De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren.

6.1.2. Onderzoek en observeer het gedrag van het dier

6.1.3. Onderzoek wat doet het dier als?