Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Zenuwstelsel Door Mind Map: Zenuwstelsel

1. Centrale zenuwstelsel

1.1. Grote hersenen

1.1.1. Grijze stof (hersenschors)

1.1.1.1. Binnenste stuk van de grote hersenen

1.1.1.1.1. Gevoelscentra, hersencentra en bewegingscentra

1.1.2. Witte stof

1.1.2.1. Buitenste stuk van grote hersenen

1.1.3. Cognitieve processen

1.1.3.1. Animale zenuwstelsel

1.1.3.1.1. regelen je cognitieve processen

1.1.4. Centrale groeve

1.1.5. Motorische zenuwcel

1.2. Kleine hersenen

1.3. Hersenstam

1.3.1. Automatische processen

1.3.1.1. Autonome zenuwstelsel

1.3.1.1.1. Deze zenuwstelsel werkt op zichzelf

1.3.1.1.2. Dubbele innervatie

1.3.2. Hypothalamus

1.3.3. Thalamus

1.4. Effectoren

1.4.1. Spiercellen

1.4.2. Kliercellen

1.5. Doelwitorgaan

1.5.1. Een orgaan dat door een bepaalde deel van het centrale zenuwstelsel wordt beïnvloed

1.6. Hypofyse

1.6.1. Hersenaanhangsel

2. Ruggenmerg

2.1. Witte stof buitenste stuk van ruggenmerg

2.2. Grijze stof binnenste stuk van ruggenmerg

2.3. Ruggenmergsvliezen

2.3.1. Bescherm ruggenmerg

2.4. Merg

2.4.1. Vlindervormige gedeelte

2.5. Ruggenmergzenuwen

2.5.1. Zenuwen door de ruggenmerg

2.6. Spinale ganglia

2.6.1. Opeenhoping van cellichamen van gevoelszenuwen

2.7. Bewuste reactie

2.7.1. Vanaf de ruggenmerg kunnen impulsen naar de spieren waardoor zich samentrekken en je een beweging maakt

3. Prikkels

3.1. Invoelden vanuit het milieu op het organisme

3.2. Reflex

3.2.1. Reflexboog= afgelegde afstand van de impuls bij die reflex

3.3. Receptor

3.3.1. Ontvangen prikkels en zetten deze om in impulsen

3.4. Drempelswaarde

3.4.1. Minimale strekte van een prikkel

4. Perifere zenuwstelsel

4.1. Neuronen=zenuwcellen

4.1.1. Geven impulsen (signaal) door

4.1.2. Dendriet

4.1.2.1. Ontvangen impulsen

4.1.2.1.1. Geven die door naar de cellichaam

4.1.2.2. Natrium-ion

4.1.2.2.1. Buitenkant van de cel (hoge concentratie natrium)

4.1.2.3. Kaliumion

4.1.2.3.1. Binnenkant van de cel (hoge concentratie kaliumionen)

4.1.2.4. Rustpotentiaal

4.1.2.4.1. Als de de binnenkant van de membraan negatief geladen is ten opzichte van de buitenkant

4.1.2.5. Impulssterkte

4.1.2.5.1. de grootte van de verandering in elektrische lading van het celmembraan

4.1.2.6. Membraaneiwitten

4.1.3. Axon

4.1.3.1. Geeft de impuls door vanuit de cellichaam

4.1.3.2. Impulsgeleiding

4.1.3.2.1. Manier dat de impuls door de axon gaat

4.1.3.2.2. Zorgen voor dat de signaal van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel

4.1.3.2.3. Actiefase

4.1.3.2.4. Herstelfase

4.1.3.3. Myeline schede

4.1.3.3.1. Zorgt voor dat de impuls snellen gaat (in sprongetjes) en licht om een axon heen

4.1.3.3.2. Knoop van Ranvier

4.1.3.3.3. Cellen van Schwann

4.1.4. 3 soorten neuron

4.1.4.1. Sensorisch zenuwcellen

4.1.4.2. Schakelcel

4.1.4.3. Motorisch zenuwcel

4.1.5. Synaps

4.1.5.1. Synaps geeft de impuls door naar ander cellen

4.1.5.1.1. Met behulp van blaasjes die versmelten met membraan

4.1.5.2. Geneesmiddel/genotmiddelen en drugs die neurotransmitters in synapsen beïnvloeden of imiteren

4.1.5.2.1. Morfine

4.1.5.2.2. Alcohol

4.1.5.2.3. Nicotine

4.2. Zenuw

4.2.1. 3 soorten

4.2.1.1. Gevoelszenuw

4.2.1.2. Bewegingszenuw

4.2.1.3. Gemengde zenuw

5. Hersenzenuwen

5.1. Zenuwen die uit ons hersenen komen