Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Opvoeding Door Mind Map: Opvoeding

1. belangrijke maatschappelijke functie

2. opvoedingintenties: opvoeders/ouders hebben de intentie om invloed uit te oefenen op het kind en het daarmee begeleiden naar volwassenheid.

3. opvoedingsrelaties: relatie tussen ouders en kind

4. Opvoedstijlen

4.1. autoritaire opvoedstijl:strenge opvoeding, veel straffen en verwachten geen tegenspraak

4.2. laissez-faire opvoedstijl: vrije opvoeding, weinig corrigeren van de ouders.

4.3. autoritatieve opvoedstijl: democratische opvoeding, met duidelijke grenzen en regels. Met acceptatie van tegenspraak er is wederzijds respect.

5. functioneel en intentioneel opvoeden

5.1. functioneel: vanzelfsprekende en dagelijkse omgang met kinderen

5.2. intentioneel: Reflectie van ouders op hun opvoedend handelen en sturend optreden

6. Obstakels, hindernissen en tegenvallers bij de opvoeding

6.1. 3 gradaties van moeilijkheden:

6.1.1. Opvoedingsvragen: Ouders ervaren onzekerheden en twijfel tijdens het opvoeden.

6.1.2. Opvoedingsspanningen: Vragen die onbeantwoord blijven kunnen zorgen voor spanningen tussen de ouders en het kind.

6.1.3. Opvoedingsproblemen: Als de opvoedingsrelatie vastloopt en de ouders en kinderen de spanningen niet meer aankunnen is hier spraken van.

6.2. Risicofactoren: eigenschappen, ontwikkelingen of omstandigheden die deontwikkeling en de opvoeding bedreigen.

6.2.1. 3 niveaus: microniveau (kind, ouders, gezin), mesoniveau ( de omgeving van het gezin), macroniveau (sociaaleconomische, culturele en maatschappelijke omstandigheden)

6.3. Beschermende factoren: eigenschappen, omstandigheden of ontwikkelingen die de kans op een goede opvoeding vergroten.

6.4. Soorten problemen

6.4.1. Gedragsproblemen

6.4.2. Emotionele problemen

6.4.3. Opvoedingsproblematiek: Geen goede opvoeding door bijv. psychische problemen bij de ouder of door het opgroeien in een gewelddadige omgeving.

6.4.4. Somatische problemen: Langdurige ziektes of handicaps.

6.4.5. Ontwikkelingsproblemen

6.4.5.1. Leerproblemen

6.4.5.2. Spraak- en taalproblemen

6.4.5.3. Motorische problemen: grove motoriek (lopen, springen etc.) en fijne motoriek (schrijven, tekenen etc.)

6.4.6. Psychiatrische problemen: bijv. autisme of tics.

7. De rol en taak van pedagogen

7.1. Opvoedingsrelaties versterken: Ondersteuning bieden bij onzekerheden van het opvoeden, zodat er met zelfvertrouwen word opgevoed.

7.2. Opvoedingsrelaties herstellen: Als er problemen of spanningen in de opvoeding ontstaan bijv. geweld (fysiek of psychisch geweld), is er hulp nodig om deze relaties te herstellen.

7.3. Samenhang in de opvoeding: Opvoeden gebeurt ook op school, sportclub maar ook televisie. Wanneer deze 'systemen' elkaar afwijzen kan dit lijden tot problemen.

7.4. Compenties en kwaliteiten die Pedagoog moet bezitten

7.4.1. Flexibiliteit: Professioneel handelen bij verandering van de omgeving.

7.4.2. Actieve inbreng: Door decentralisatie is veel inbreng van professionals nodig.

7.4.3. Samenwerking en overleg: Samenwerking tussen disciplines en pedagogen.

7.4.4. Ouders betrekken, kinderen serieus nemen.

7.4.5. Zelfstandigheid: Om besluiten te nemen in soms zeer complexe situaties is zelfstandigheid nodig.

7.4.6. Kosten- en effectiviteitsbewustzijn: Goed werk leveren met zo min mogelijk middelen.

7.4.7. cliëntgebonden competenties en niet-cliëntgebonden competenties

8. Socialisatie: Het leerproces waarmee kinderen zich ontwikkelen tot volwaardige deelnemers aan de samenleving

9. 3 lijnen van opvoeden

9.1. ouders en opvoeders geven een voorbeeld van het gedrag, zodat kinderen het kunnen navolgen

9.2. ouders en opvoeders beïnvloeden het gedrag door middel van straffen en belonen.

9.3. Tekst en uitleg: kinderen moeten dingen uitgelegd of verteld krijgen.

10. Kinderen, Jongeren en Jeugd

10.1. Kinderen: leeftijdsgroep van 0 tot 12

10.2. Jongeren: leeftijdsgroep van 12 tot 18

10.3. Jeugd: leeftijdsgroep 0 tot 18

11. opvoedingsdoelen

11.1. zelfstandigheid en autonomie

11.2. Persoonlijkheidsontwikkeling: Kwaliteiten en sterke kanten ontdekken en zich ontwikkelen tot een verstandige volwassene.

12. Ontwikkeling

12.1. De taak van het kind, maar opvoeders kunnen hierbij begeleiden en stimuleren

12.2. ontwikkeling op aantal terreinen

12.2.1. Motorische ontwikkeling: fysieke ontwikkeling

12.2.2. Cognitieve ontwikkeling: Het ontwikkelen van beelden, ideeen, kennis en inzichten

12.2.3. Sociaal-emotionele ontwikkeling: Het leren van sociale verhoudingen en rekening houden met anderen.

13. Onderwijs

13.1. Belangrijk element van de opvoeding

13.2. Bepaald toekomstperspectief

14. verandering samenleving

14.1. Kijk naar kinderen veranderd door de jaren heen, nu gemiddeld minder kinderen per gezin en leerplicht.

14.2. Verhoudingen in de samenleving dus ook in gezinnen liggen minder vast dan vroeger.

14.3. Vroeger meer autoritaire opvoeding en nu meer autoritatieve opvoeding.

14.4. Door verzuiling en multiculturele samenleving zien we verschillen in de opvoeding, bijv. bij een allochtoon gezin.

15. Ontwikkelingen

15.1. Maatschappelijke ontwikkelingen

15.1.1. Meer internet, minder intermediairs

15.1.2. Meer mondigheid, meer inspraak

15.2. Wijzigingen wetgeving

15.2.1. De nieuwe Jeugdwet: Gemeenten zijn verantwoordelijk voor gehele jeugddomein. Door veel in te zetten op preventieve en eigen mogelijkheden word er minder snel beroep gedaan.

15.2.2. De Wmo 2015: Als mensen ondersteuningsvraag hebben, moet er worden nagegaan welke hulp en instantie gepast is. Gemeente is verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning.

15.2.2.1. Ondersteuning van ouders en de zorg voor kinderen heeft Wmo 5 functies: Informatie en advies geven, problemen signaleren, zorgen voor juiste hulp, pedagogische hulp geven en zorg coördineren.

15.2.3. Wet passend onderwijs en Participatiewet: Elk kind moet een plek op een school krijgen die past bij hun kwaliteiten en mogelijkheden. Ook voor extra ondersteuning. Participatiewet doelt om iedereen die kan werken naar werk te leiden.

16. Verantwoordelijkheid gemeenten

16.1. Betere kwaliteit van hulp en meer initiatieven van de burgers.

16.2. Uit op demedicalisering: niet alle sociale problemen zien als medische problemen.

16.3. Zwaar accent op preventie en vroeghulp.

16.4. Generalisme neemt steeds meer de plaats in van specialisme.