NEDERLANDS

1. SOFTKETCHUP

1.1. LEREN = Ik leer => R niet in softketchup => Ik heb geleerd

1.2. DANSEN = Ik dans => S is in softketchup => Ik heb gedanst

1.3. SOFTKETCHUP JA = T

1.4. SOFTKETCHUP NEE = D

2. MOETEN = MECBUR

2.1. Ik moet

2.2. Jij moet

2.3. Zij/hij moet

2.4. Wij moeten

2.5. Jullie moeten

2.6. Zij moeten

3. MOGEN = YAPABILIRSIN

3.1. Ik mag

3.2. Jij mag

3.3. Zij/Hij mag

3.4. Wij mogen

3.5. Jullie mogen

3.6. Zij mogen

4. ER STAAT (S)

4.1. Er staat een doos op de tafel

5. ER LIGT (S)

5.1. Er ligt een tapijt

6. ER HANGT (S)

6.1. Er hangt een foto

7. P = PLURALIS

7.1. COGUNLUK

8. ZIJN

8.1. Ik ben

8.2. Jij bent

8.3. Zij/Hij is

8.4. Wij zijn

8.5. Jullie zijn

8.6. Zij zijn

9. HEEFT

9.1. Ik heb

9.2. Jij hebt

9.3. Zij/Hij heeft

9.4. Wij hebben

9.5. Jullie hebben

9.6. Zij hebben

10. WILLEN = ISTEMEK

10.1. Ik wil

10.2. Jij wilt

10.3. Zij/Hij wilt

10.4. Wij willen

10.5. Jullie willen

10.6. Zij willen

11. KUNNEN = YAPABILIRSIN

11.1. Ik kan

11.2. Jij kunt

11.3. Zij/Hij kan

11.4. Wij kunnen

11.5. Jullie kunnen

12. ER STAAN (P)

12.1. Er staan veel dozen op de kast

13. ER LIGGEN (P)

13.1. Er liggen veel broeken op het bed

14. ER HANGEN (P)

14.1. Er hangen veel foto's aan de muur

15. S = SINGULARIS

15.1. TEK