Systeem Theorien

Systeem Theorien

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Systeem Theorien Door Mind Map: Systeem Theorien

1. Contextuele of Intergenerationele Theorie

1.1. Je zult als Social Worker rekening ermee moeten houden dat de manier waarop een systeem nu functioneert niet alleen bepaald wordt door factoren in het heden. Elk gezinslid heeft in het verleden (en ook heden, zoals we zullen zien bij de Multi-SysteemTherapie) van meerdere systemen deel uitgemaakt (en de sociale context van die plaats en tijd speelt daarbij een belangrijke rol).

1.2. In meerdere generaties zijn ervaringen opgedaan, die ook meewegen in het functioneren van iemand in het huidige systeem. Wil je als Social Worker van betekenis zijn voor een systeem, dan dien je op de hoogte te zijn van het verleden van elk systeemlid.

1.3. Hoe mensen functioneren wordt volgens Nagy bepaald door - 4 dimensies:

1.3.1. A) Feiten (bijv. hoe je erfelijke factoren, werkeloosheid)

1.3.2. B) Psychologische individuele factoren: behoeften, gevoelens, gedachten, motivaties: persoonlijkheid;

1.3.3. Systeeminvloed: gedrag, communicatie en patronen tussen personen, als bijv. beschreven door Minuchin en Watzlawick;

1.3.4. D) Relationele ethiek: nemen en geven in balans, onbetaalde rekeningen (destructief recht), ontschuldiging, loyaliteit.

1.4. Belangrijke begrippen die samenhangen met loyaliteit:

1.4.1. Primaire verticale (intergenerationele) loyaliteit: tussen biologische ouders en kind, met daarbij behorende ongeschreven verwachtingen en verplichtingen.

1.4.2. Horizontale loyaliteit: tussen broers en zussen. Kan botsen met primaire loyaliteit.

1.4.3. Gespleten loyaliteit: gedwongen keuze door kind voor een van de ouders (incl. grootouders) bijv. bij echtscheiding. Dat neem je later in volwassenheid mee in je eigen relaties. Er is wantrouwen en wederzijdse wederkerigheid wordt moeilijk.

1.4.4. Entitlement: het recht om kind te mogen zijn (wordt moeilijk bij parentificatie). Een kind heeft recht op zorg en liefde, maar zal wel (op kinderlijke wijze) daar ook liefde en aandacht tegenover moeten stellen.

1.4.5. Destructief recht: heb je te weinig liefde en zorg gekregen, dan haal je dat bij anderen; vaak bij de partner of eigen kind

2. Eco-multisysteembenadering

2.1. Dit is voor Social Workers wellicht de belangrijkste benadering binnen de systeemtheorie. Tot nog toe lijkt het erop dat een mens alleen binnen een systeem functioneert, nl. het gezin (evt. in diverse generaties). Maar een mens maakt deel uit van verschillende systemen, die direct of indirect van invloed zijn op iemands functioneren en welbevinden.

2.2. De interactie tussen diverse systemen beïnvloedt het functioneren van die verschillende systemen.

2.2.1. Individu als systeem (biopsycho-sociaal)

2.2.2. Micro: invloeden binnen het gezin: opvoeden,opvoedingsstijl, grootouders

2.2.3. Meso: invloeden van buiten het gezin op de verschillende gezinsleden: werk, school, vereniging

2.2.4. Exo: kwaliteit van buurt en voorhanden zijnde professionele en vrijetijdsvoorzieningen

2.2.5. Macro: massamedia, politiek, culturele normen en waarden

3. Algemene Systeemtheorie

3.1. Systemisch kijken betekent het kijken naar mensen gericht op samenhangen en interactie, in een bepaalde context. Een mens kan alleen begrepen worden als onderdeel van een of meerdere systemen.

3.2. Problemen binnen een systeem ontstaan in de wisselwerking tussen een persoon en zijn directe omgeving

3.3. Dus niet lineair causaal denken (“Ik heb problemen omdat mijn partner mij niet begrijpt”), maar wel circulair causaal denken.

3.4. Delen van het systeem zijn wederzijds afhankelijk van elkaar.

3.5. Verandering in een deel van het systeem zal gevolgen hebben voor het hele systeem

3.6. - In de wisselwerking is sprake van beïnvloeding en deze verloopt via feedbackprocessen: een systeem zoekt altijd evenwicht. Soms is het goed als dat evenwicht wordt verstoord (bijv. bij verstikkende communicatie); dan spreken we over positieve feedback. Bij negatieve feedback zal het systeem niet veranderen: toestand blijft gehandhaafd.

4. Stucturele Theorie

4.1. Ook hier geldt: je bent als Social Worker geen systeemtherapeut. Maar toch kan ook het gedachtegoed van de structurele benadering in coachende zin helpen. Als je als Social Worker op de hoogte ervan bent hoe een gezonde structuur in een gezin eruit ziet, dan kan dat je helpen in observeren van het gezin en bespreekbaar maken van opvoedkwesties:

4.1.1. Zit ouderlijk subsysteem op een lijn?

4.1.2. Is er een duidelijke afbakening van ouderlijk en kinderlijk subsysteem?

4.1.3. Hoe betrokken zijn de gezinsleden op elkaar? Te sterk (kluwen)? Te zwak (los-zand)?

4.1.4. Is er sprake van coalitievorming tussen een ouder en een kind?

4.1.5. Kan in dit gezin een kind/puber nog kind/puber zijn?

4.2. Aandacht voor structuur in gezin: functioneren binnen en tussen subsystemen. Hoofdaccenten in de benadering van Minuchin:

4.2.1. Hangt systeem als los zand aan elkaar, of is men als in een kluwen op elkaar betrokken met grote sociale controle?

4.2.2. Functioneren de rollen van verschillende subsystemen door elkaar (coalitievorming d.m.v. perverse triade)?

4.2.3. Is er sprake van een duidelijke hiërarchie van ouderlijk en kinderlijk subsysteem?

4.2.4. Is er sprake van heldere geschreven en ongeschreven regels? Hoe streng en consequent worden deze gehanteerd?

5. Strategische of Communicatietheorie

5.1. Een Social Worker kan systeemtheoretisch van betekenis zijn door de communicatie in hetsysteem te bestuderen op basis van 5 kenmerken: de 5 axioma’s van Paul Watzlawick.

5.1.1. 1) Elk gedrag is communicatie: in een systeem is het niet mogelijk om niet te communiceren.

5.1.2. 2) Communicatie kent inhouds- en betrekkingsniveau

5.1.3. 3) Communicatie is digitaal (gericht op inhoud, verbaal; 15%) en analoog (gericht op betrekking, non-verbaal; 85%).

5.1.4. 4) Communicatie heeft te maken met interpunctie: betrekking tussen systeemleden wordt bepaald door visie op elkaars beïnvloeding. Wie veroorzaakt wat?

5.1.5. 5) Communicatie kent symmetrische aspecten (gericht op zoeken naar overeenkomsten tussen systeemleden: “We zijn het eens”) of complementaire aspecten (zoeken naar verschillen tussen systeemleden: “Wie heeft het voor het zeggen?”). In een gezond systeem zijn beide factoren nodig.