1. Elke leerling betrekken.
1.1. Lijkt evident, maar dit mag je zeker niet uit het oog verliezen.
1.2. Durf ook stillere leerlingen aanspreken, maar let op de veilige ruimte.
2. Voorkennis
2.1. Bij jezelf
2.1.1. Zorg ervoor dat je de stof heel goed onder de knie hebt.
2.1.2. Zorg ervoor dat je een duidelijke richting voor ogen hebt.
2.1.2.1. Verlies deze richting niet uit het oog!
2.2. Bij de leerlingen
2.2.1. Weet goed wat je leerlingen al kunnen of weten.
2.2.1.1. Dit kan je nagaan bij het begin van een onderwijsleergesprek, aan de hand van een losser gesprek.
2.2.1.2. Een onderwijsleergesprek bij een groep die je nog niet kent, valt minder aan te raden.
3. Geef tijd om te antwoorden
3.1. Je hoeft geen half uur te wachten, maar laat de leerling die je aanspreekt nadenken.
3.1.1. Als een leerling een antwoord schuldig moet blijven, probeer dan de vraag te herformuleren, of probeer bijvragen te stellen om toch tot een antwoord te komen.
3.2. Niet te snel de vraag doorspelen naar andere leerlingen. Dit creëert gemakzucht.
3.3. Je mag van je leerlingen eisen dat ze nadenken voor ze iets zeggen. Zomaar iets zeggen, om er vanaf te zijn, is er niet bij.
3.3.1. Een fout antwoord kan soms waardevol zijn voor het vervolg van je onderwijsleergesprek.
3.3.2. Leerlingen kunnen fouten maken, en mogen fouten maken. Dit moet niet keihard afgestraft worden.
3.3.2.1. Maar fout is wel fout, natuurlijk.
4. afhankelijk van je groep
4.1. Tussen de 10 en de 14 leerlingen lijkt ideaal.
4.2. Let op haantjes-de-voorste, die zouden de andere durven te overstemmen.
4.3. Let op al te stille leerlingen. Een dergelijke leervorm kan bedreigend overkomen voor hen.
4.3.1. Zorg er dus voor dat elke leerlingen zich op zijn/haar gemak voelt.
5. Een bordschema, ter ondersteuning
5.1. Kan, maar hoeft niet.
5.2. Zeker niet alles noteren. Dit komt de efficiëntie van je onderwijsleergesprek zeker niet ten goede.
5.2.1. Je kan de te kennen stof achteraf op een andere manier laten noteren, of meegeven.
5.2.2. Noteer kernwoorden, moeilijke woorden. Zorg voor een visuele rode draad.
6. Vraagstelling
6.1. Ja/nee-vragen
6.1.1. In sommige gevallen te vermijden, dit kan gemakzucht creëren bij de leerlingen.
6.1.2. Het kan wel, maar stel gerust een aantal doorvragen bij een ja/nee-antwoord.
6.2. Zorg dat je vragen duidelijk en ondubbelzinnig zijn.
6.2.1. Als je merkt dat leerlingen toch problemen hebben bij een vraag, durf te herformuleren.