1. Monosystemen
1.1. Samenstellingstekening
1.1.1. Totaal ontwerp 1 blad
1.1.1.1. Vervolgens van elk onderdeel een eigen monotekening gemaakt
1.1.2. Wordt 1 samenstellingstekening te groot of te moeilijk of zijn er onderdelen met een eigen functie
1.1.2.1. Subsamenstellingstekening
2. Soorten lijnen (zie figuur 3.1)
2.1. Dikke lijnen
2.1.1. Zichtbare begrenzingslijnen (figuurlijnen)
2.2. Dunne streeplijn
2.2.1. Onzichtbare begrenzingslijn (achterkant product)
2.3. Dunne gemengde streeplijn
2.3.1. Hart- en symmetrielijnen
2.4. Dunne lijn
2.4.1. Buiglijnen en hulplijnen
2.5. Dunne gegolfde lijn
2.5.1. Afbreeklijnen
2.6. Dunne lijn met zigzag
2.6.1. Afbreeklijnen (minder vaak gebruikt)
2.7. Dunne gemengde streeplijn, plaatselijk verdikt
2.7.1. Doorsnijdingslijnen
2.8. Dunne gemengde streeplijn met dubbele onderbreking
2.8.1. Figuurlijnen van onderdelen die geen deel zijn van het product; Bewegingen van onderdelen
2.9. Dikke gemengde streeplijn
2.9.1. Plaatselijke bewerkingen
2.10. Dikke streeplijn
2.10.1. Plaatselijke bewerking die niet vereist is
3. Axonometrie
3.1. Isometrie
3.1.1. Alle hoeken met de hoofdas zijn gelijk (van vierkant is elke hoek dus 120 graden)
3.2. Dimetrie
3.2.1. 2 hoeken met de hoofdas zijn gelijk (twee van 140 graden en een hoek van 80 graden)
3.3. Trimetrie
3.3.1. Alle hoeken kunnen verschillend zijn (Een hoek van 100, een hoek van 120 en een hoek van 140 graden)
4. Doorsnede van product maken
4.1. Arceren
4.1.1. Dunne lijntjes
4.1.2. Onder een hoek van 45 graden is het best
4.1.3. Afstand moet constant zijn
4.1.4. Alles moet zelfde kant op staan als het 1 product of onderdeel is
4.1.5. Als meerdere onderdelen gearceerd worden zal er tegenovergesteld gearceerd worden bij de tegenover elkaar staande onderdelen
4.1.6. Geen onzichtbare lijnen in je doorsnede laten zien (is verwarrend)
5. paragraaf 8.1
5.1. Bematen
5.1.1. Maatlijn (maatlijnbegrenzing)
5.1.1.1. lengte bemating
5.1.2. maat
5.1.2.1. cijfers die lengte aangeven
5.1.3. maathulplijn
5.1.3.1. wat is er bemaat, zit aan de tekening vast en loopt 1 mm door na de maatlijn
5.1.4. aanhaallijn
5.1.4.1. bv. voor radius
5.1.5. pijlpunten (3,5 mm en 20 graden hoek) of schuine streep (als het te krap wordt) of oorsprong (een puntje)
6. paragraaf 8.2
6.1. soorten maten
6.1.1. lineaire bemating
6.1.1.1. afstand tussen twee punten te klein, pijlen komen buiten de maatlijnen te staan (zie figuur 8.8)
6.1.2. diameterbemating
6.1.2.1. bematen van cirkels
6.1.3. radiusbemating
6.1.3.1. bematen van afrondingen, is de afronding te groot, gebruik dan zigzag als hij buiten de tekening ligt
6.1.4. hoekbemating
6.1.4.1. aanduiding voor hoek tussen twee lijnen
7. paragraaf 8.3
7.1. maten op regelmatige afstand van elkaar
7.2. maten op een lijn
7.3. logische plekken kiezen
7.4. maatlijnen niet laten snijden
7.5. als maten niet in figuur passen moet je die er niet in proppen maar er buiten zetten, zoals een te kleine cirkel. Anders erin
7.6. maten die bij elkaar passen, bij elkaar passen
7.7. maten afronden als er teveel decimalen zijn
8. paragraaf 8.4
8.1. speciale maten
8.1.1. vierkantje, gelijke zijden, dus 1 zijde bematen
8.1.2. SW: sleutelwijdte voor steeksleutel
8.1.3. hex: 6-hoekig element
8.1.4. oct: 8-hoekig element
8.1.5. SR: sferische radius (gedeeltelijk bol)
8.1.6. SØ: diameter van bijna hele bol (booglengte bematen kan handig zijn)
8.2. letten op tekenfouten
8.3. hulpmaten mag niet gemeten worden, dienen alleen als uitleg of vergemakkelijking
8.4. absoluut bematen
8.5. conus berekenen: 2tan * (kegelhoek / 2)
8.6. Helling berekenen: tan hoek
8.7. bematen vanuit de oorsprong
9. paragraaf 9.2
9.1. stuklijst (rechts onder in de tekening)
9.1.1. drie kolommen
9.1.1.1. positie nummers of stuknummer
9.1.1.2. aantal keer dat het product of onderdeel voor komt
9.1.1.3. benaming van de onderdelen
9.1.2. speciale onderdelen in monotekingen -> verwijzen in stuklijst
9.1.3. bevestigingsonderdelen vallen onder inkooponderdelen
9.1.4. inkooponderdelen
9.1.4.1. leverancier en bestelnummer
9.1.5. stuklijst andere plek
9.1.5.1. rechtstreeks in de hoek geplaatst, alleen als hij heel groot is
9.1.5.2. op ander blad geplaatst (ligt aan werkbeleid)
10. paragraaf 11.1
10.1. curven bematen (zie figuur 11.2 en 11.5)
10.1.1. zigzag radius aanduiding moet altijd op hartlijn eindigen
10.1.2. van radius naar radius wordt niet bemaat
10.1.2.1. B-splines en Bézier
11. paragraaf 11.2
11.1. producten met lossing en afronding
11.1.1. lossing is overal hetzelfde tenzij aangegeven, dit kan voor komen als het als opmerking erbij staat
11.2. buizen
11.2.1. isometrisch bematen -> vanuit 1 hoek alles bematen
11.2.2. aanzichtelijk bematen -> via aanzichten alles bematen (zie figuur 11.16)
12. Combinatiesystemen
12.1. Alle tekeningen en onderdelen op 1 vel
13. Onderdelen benamen, zijn gepositioneerd in de rechter onderhoek van de tekening
13.1. Tekeningnummer (welke tekening in de serie is het?)
13.2. Formaat aanduiding (A4, A3, A2 of A1?)
13.3. Projectie methode (Amerikaans of Europees)
13.4. Schaal (bv. 1:5)
13.5. Maateenheid (cm of mm)
13.6. Datum
13.7. Getekend door (tekenaar)
13.8. Gezien (wie heeft het gecontroleerd)
13.9. Opmerkingen (bv. wijzigingen die later zijn doorgevoerd)
13.10. Materiaal (welk materiaal is er gebruikt)
14. Tekst
14.1. Teksthoogte
14.1.1. 2,5 mm
14.1.2. 3,5 mm
14.1.3. 5 mm
14.2. Tekstdikte
14.2.1. 1/10 van teksthoogte
15. Projectie mogelijkheden
15.1. Amerikaanse projectie (zie figuur 4.9)
15.2. Europese projectie (zie figuur 4.16)
16. Details
16.1. Onderbroken aanzicht produceren, wanneer het voorwerp te lang is om in zijn geheel erop te krijgen
16.2. Complexe symmetrische voorwerpen voor de helft tekenen om tijd te besparen (zie figuur 4.39)
17. paragraaf 7.1
17.1. stap 1: Eerst F-maten
17.1.1. Hoogte, breedte en diepte van je ontwerp
17.2. stap 2: Hele product in een samenstellingstekening
17.2.1. speciale onderdelen in monotekening
17.2.2. Stuklijst opstellen
17.2.3. Doorsneden van alle onderdelen zichtbaar
17.3. stap3: assemblage
17.3.1. Onderdelen moeten duidelijk zichtbaar zijn voor assemblage, speciale handelingen vermelden
17.4. stap 4: Beweging laten zien
17.4.1. gemengde streeplijn met dubbele onderbreking
17.5. stap 5: Montage
17.5.1. bevestigingsgaten
17.5.2. aangrenzende onderdelen ook laten zien
18. paragraaf 7.2
18.1. monotekeningen
18.1.1. inkooponderdelen
18.1.1.1. niet specifiek geproduceerd
18.1.2. speciale onderdelen
18.1.2.1. monotekeningen
18.1.3. onderdelen op maat of lengte geproduceerd
18.1.3.1. monotekening maken tenzij ze maar 1 functie hebben
18.1.4. Teken niet meer dan nodig, geef details plaatselijk weer
18.1.5. probeer geen zoekplaatje van te maken
18.1.6. Weten wat behouden moet worden of wat weg gelaten kan worden in je tekening maakt het ook duidelijker
18.1.7. dubbele lijnen in je behuizing kunnen de tekening ook onnodig moeilijker/ onduidelijker maken (zie figuur 7.15 en 7.16)
19. paragraaf 7.3
19.1. exploded view geeft een duidelijk beeld van het totaal
19.2. isometrische exploded view is zonder maten en duidelijk (prt)
20. paragraaf 9.1
20.1. stuknummers
20.1.1. stip gebruiken zolang kan, anders pijl voor duidelijkheid
20.1.2. dunne lijn verbind de stip/ pijl met stuknummer
20.1.3. teksthoogte is 5 mm
20.1.4. stuknummers op 1 lijn en op volgorde
20.1.5. meerdere onderdelen die hetzeflde zijn hoeven niet telkens benoemt te worden en als het onduidelijk wordt zet je het bestaande stuknummer er voor de duidelijkheid bij
20.1.6. Als stuknummer in combinatie voorkomt kan je ze gecombineerd zetten, met rondje er omheen alle nummers achter elkaar
21. paragraaf 10.1
21.1. bematen
21.1.1. elke maat moet af te leiden zijn
21.1.2. elke maat mag maar 1 keer voor komen
21.1.3. dubbele maten mogen niet vanwege de tolerantie (0.5mm)
22. paragraaf 10.2
22.1. functionele maten
22.1.1. maten die onderdelen op elkaar laten passen
22.1.2. F-maten in alle onderdelen eerst bematen
22.1.3. F-maten mogen nooit vervangen worden
22.1.3.1. niet dubbel bematen
22.1.4. Toleranties regelen het passen van de onderdelen
22.1.5. F-maten kunnen ook voor inkooponderdelen gelden als deze in contact komen met andere onderdelen