1. Leesproblemen
1.1. Lezer ziet zich als incompetente lezer --> motivatie vermindert. Faalervaringen --> verlies aan zelfvertrouwen, verlies aan controle over de situatie.
1.2. -Leerproblemen kunnen leiden tot stemmingsproblemen of stemmingsstoornissen. -Reactie is per kind verschillend, de een verliest snel moed, de ander zet door en werkt hard. -Een goede ondersteuning vanuit de omgeving heeft hier een beschermende werking.
1.3. Slecht lezende leerlingen glijden vaak langzaam af. -Tekstaanbod in de klas wordt te moeilijk -Het kind raakt achterop -Wil niet meer lezen -Woordenschat ontwikkelt zich langzamer -Prestaties op andere vakken gaan achteruit.
1.4. Maatregelen die negatieve effecten kunnen hebben: •Groeperen op basis van leesniveau •Apart lesprogramma voor zwakke lezer •Onvoorbereid hardop lezen
1.5. •Eenmaal opgedane leesachterstand blijkt zeer moeilijk in te lopen te zijn •Remediëren is gecompliceerd en weinig succesvol •Slechts een kwart van de leerlingen die in groep 5 tot de zwakke lezers behoort haalt de achterstand in
2. Klassikale werkvormen
2.1. Voorlezen
2.2. Meelezen van boeken
2.3. Theater-lezen
2.4. Radio-lezen
2.5. Meelezen van teksten en boeken
2.6. Hardop denken
2.7. Voorlezen aan kleuters
2.8. Stillezen
2.9. Duo-lezen
2.10. Tutor-lezen
2.11. Ralfi-lezen
3. Voorwaarden om kinderen goed te laten lezen
3.1. Hoe gaan ouders met lezen om? Woorden heb je nodig om teksten te kunnen begrijpen. Kinderen uit taalrijke omgeving krijgen 5x zoveel woorden mee en hebben dus al meteen een voorsprong.
3.2. -Leerkracht belangrijk voor zwakke lezers, ook voor gemiddelde lezers d.m.v. -modelleren -voordoen -uitleggen -hardop denken -samen lezen -dan alleen lezen
3.3. Prioriteit voor taal/lezen
3.4. Doelgerichtheid
3.5. -Bij kleuters nadruk op fonetisch bewustzijn
3.6. Deelvaardigheden
3.6.1. -visuele discriminatie (onderscheid kunnen maken tussen bijv. d en b / f en t) -auditieve discriminatie (onderscheid kunnen maken tussen bijv. s en z) -visuele synthese (kunnen met de ogen van letters een woord maken) -auditieve synthese (hakken en plakken t-ie-n kind weet dat het het woord tien vormt) -tempo op niveau bij mkm woorden (bijv. kat) -teken aan klank kunnen koppelen -leesrichting -begrijpen van woorden -Temporele ordening (op volgorde houden van letters in woorden)
4. Leesstadia volgens Ehri (1997)
4.1. Pre-alfabetische fase
4.1.1. Ontwikkeling van taalvaardigheid bij kleuters
4.1.2. Herkennen van letters, woorden en boeken.
4.1.3. Beeld krijgen van wat lezen is: het halen van betekenis uit geschreven tekst.
4.2. Partieel alfabetische fase
4.2.1. Lezen van woorden
4.2.2. Omzetten van een aantal letters in klanken
4.2.3. Niet volledige verklanking, maar partiele verklaning van letters (partial cue)
4.3. Volledig alfabetische fase
4.3.1. Letters associeren met klank
4.3.2. Decoderen
4.3.3. Waar dienen letters voor?
4.3.4. Hoe lees je woorden die op elkaar lijken?
4.3.5. Kennis van letter-klankkoppelingen
4.4. Geconsolideerde alfabetische fase
4.4.1. Automatiseren van orthografische kennis (schrijfwijze van woorden)
4.4.2. Automatiseren van morfologie van woorden (hoe worden woorden opgebouwd, syllaben, voor- en achtervoegsels
4.4.3. Gaat langzaam vloeiend lezen
4.4.4. Veel oefening is in deze fase noodzakelijk