1. De gewesten werkten samen in de Staten-Generaal. (de 'generaliteitslanden')
2. Holland had de meeste invloed op de stemmen.
3. binnen de Staten-Generaal had de landsadvocaat / raadspensionaris de meeste invloed.
4. 1585; val van Antwerpen.
5. rijke kooplieden, ambachtslieden vluchten naar Noord Nederland en brachten geld, kennis en contacten mee.
6. republiek had geen centrale regering, beslissingen werden genomen na langdurig overleg.
7. bestuur was in handen van de regenten. Zij hadden hoge rechterlijke of ambtelijke functies.
8. Meeste regenten hoorde tot de handelselite
9. 17e eeuw belangrijk dankzij P.C. Hooft.
10. Hugo Groot; grondlegger volkenrecht.
11. De steden werden bestuurd door een vroedschap, die benoemde meestal ook regenten, zoals burgemeesters en dagelijkse bestuurders.
12. Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel benoemde een nakomeling van Willem van Oranje als stadhouder.
13. Friesland en Groningen gaven voorkeur aan afstammelingen van een neef van de prins.
14. kenmerkend aspect; de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek.
15. regenten: Hoge bestuurders in Nederlandse steden, gewesten en op het platteland, die de bovenlaag van de maatschappij vormden.
16. stapelmarkt; plaats waar goederen in pakhuizen worden opgeslagen en vandaar verder worden verhandeld. Amsterdam was de grootste stapelmarkt van de Republiek.
17. Gouden Eeuw; was een economische en culturele bloeiperiode, zoals Spanje beleefde in de 16e eeuw.
18. stadhouder was de hoogste functionaris in de gewesten.
19. uit de hele wereld werden goederen naar Amsterdam vervoerd.
20. stadhouder; opperbevelhebber van leger en vloot, hield toezicht op gewesten op rechtspraak & kon gratie verlenen.
