1. De automatische gedachten worden eerst uitgedaagd
2. Identificeren uit te dagen cognitie
2.1. Werkblad om cognities op te sporen
2.1.1. Relevante cognities komen in precieze bewoordingen op papier
2.1.2. Irrationeel (RET, Ellis, Diekstra)
2.1.3. Disfunctioneel (Beck)
2.1.4. Uitdaagbaar en kenmerkend voor de problematiek
2.1.5. Hot: sterk geassocieerd of verantwoordelijk voor het problematische gevoel
3. de vier vragen
3.1. vraag 1: is het waar
3.1.1. Vraag naar validiteit (geldigheid, feitelijkheid, objectiviteit, waarheidsgehalte)
3.1.2. Bewijzen hoeven niet
3.1.3. Gesloten vraag, ja of nee is voldoende.
3.2. Vraag 2: Kun je absoluut weten dat het waar is?
3.2.1. Validiteit
3.2.2. Geen bewijzen (niet in ratio of oude schema’s)
3.2.3. Meta niveau (nadruk op absoluut)
3.2.4. Wise mind
3.3. Vraag 3: Hoe reageer je, wat gebeurt er wanneer je deze gedachte gelooft?
3.3.1. Open, explorerend: welk effect heeft de cognitie op emoties, lichamelijke sensaties, interactie met anderen, ongewenste gewoonten etc..
3.3.2. Evt vervolgvragen: welke emoties treden op, in wiens zaak zit je mentaal, …
3.4. Vraag 4: wie zou je zijn zonder deze gedachte?
3.4.1. Niet: laat de gedachte los, maar stel je voor wie je zou zijn zonder de gedachte te denken.
3.4.2. Doel is realiteit laten waarnemen zonder cognitieve vervormingen; verschil ervaren hoe t voelt met en zonder de gedachte.