Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Spelling Door Mind Map: Spelling

1. Spellingonderwijs

1.1. Leerkrachtvaardigheden

1.1.1. Onderverdelen in instructie

1.1.2. Hulp aan zwakke spellers

1.1.3. Toepassen

1.1.4. Schoolbeleid

2. Auditieve start

2.1. Klankbeeld omgezet in lettertekens

2.2. Luisteren naar woorden ipv te kijken.

2.3. Visuele aanbieding is onwenselijk.

3. 10 Tips voor een betere spellingles

3.1. 1. Instructie

3.1.1. Goed luisteren

3.1.2. Lesdoel uitleggen

3.1.3. Zelf categorie laten bedenken

3.1.4. Welke oplossingsstrategie is er nodig

3.1.5. Samen oefenen

3.1.6. Inoefenen in duo´s

3.1.7. Feedback op de aanpak

3.2. 2. Proces van leren spellen bespreken.

3.2.1. Goed naar het woord luisteren

3.2.2. Woord in klank(groep)en verdelen

3.2.3. De moeilijkheid herkennen

3.2.4. Hoe lossen we het probleem op?

3.2.5. Alles controleren

3.3. 3. Horen naar schrijven

3.3.1. Woorden direct nakijken en lezen.

3.3.2. Instructie start vanuit de klankvorm

3.4. 4. Gebruik van meerdere strategieën

3.4.1. Onthouden van spellingcategorie

3.4.2. Leerstijl van het kind komt aan bod

3.4.3. Kinderen ontdekken de best passende aanpak

3.4.4. Klanken, woordbeelden en spellingregels worden beter onthouden.

3.4.5. Doel: Woorden goed kunnen schrijven Strategie: middelen om het doel te bereiken.

3.5. 5. Prent woorden effectief in

3.5.1. Woorden visueel aanbieden

3.5.1.1. Eerst het woord horen

3.5.1.2. Erover nadenken (even wachten)

3.5.1.3. Naar woord kijken.

3.5.1.4. Benoemen wat moeilijkheid in woord is

3.5.1.5. Woord laten verdwijnen --> uit het hoofd opschrijven

3.5.1.6. Goed nakijken (woord weer zichtbaar)

3.5.1.7. Woord uitspreken

3.6. 6. Gebruik dezelfde spellingregels en termen door de hele school

3.6.1. Met de gehele school dezelfde spellingregel gebruiken

3.6.2. Anders raken kinderen in de war

3.6.3. Dezelfde begrippen gebruiken (klankgroepen/klankdelen

3.7. 7. Gebruik geheugensteuntjes

3.7.1. Geheugensteuntjes gebruiken

3.7.2. Ook door gehele school zelfde geheugensteuntje gebruiken

3.8. 8. Hang de spellingregels en geheugensteuntjes op

3.8.1. Hang de regels en geheugensteuntjes op

3.8.2. Zo is alles beter te onthouden, zo kun je er op terugvallen

3.9. 9. Herhaal eerdere behandelde spellingcategorieën

3.9.1. Spellingcategorieën herhalen --> worden beter onthouden

3.9.2. Dit kan door iedere les te beginnen met 5-woorden dictee

3.10. 10. Gebruik effectieve oefenvormen

3.10.1. Gebruik effectieve oefenvormen

3.10.2. Coöperatieve werkvormen laat kinderen zelfstandig en effectief oefenen

3.10.3. Samenwerken leidt ertoe dat hun manier van herkennen gestimuleerd wordt

4. Ons spellingsysteem

4.1. Alfabetisch schriftsysteem

4.1.1. Een woord noteren in afzonderlijke klanken.

4.1.2. Foneem

4.1.2.1. Spraakklank

4.1.2.1.1. 34 fonemen

4.1.3. Grafeem

4.1.3.1. De tekens (letters)

4.1.3.1.1. 26 letters

4.2. Pictografisch schriftsysteem

4.2.1. Woorden weergeven door middel van tekeningen en afbeeldingen.

4.3. logografisch schriftsysteem

4.3.1. Elke plaatje staat voor één woord.

4.4. Fonologisch principe

4.4.1. Elk foneem wordt weergegeven door een grafeem

4.4.2. Elk grafeem mag maar voor één foneem staan.

4.4.3. Woorden volgens fonologisch principe zijn 'klankzuiver'.

4.5. Morfologisch principe

4.5.1. Niet uitgaan van de klank, maar van de vorm van woorden.

4.5.2. Betekenisdragende elementen zijn morfemen

4.5.3. Morfemen als woord zijn vrije morfemen.

4.5.4. Regel van de gelijkvormigheid

4.5.4.1. Het woord wordt steeds op dezlelfde manier geschreven.

4.5.5. Regel van de overeenkomst

4.5.5.1. De opbouw van een woord wordt duidelijk in de spelling.

4.6. Syllabisch principe

4.6.1. Syllabe is een klankgroep

4.6.2. Morfeem heeft altijd een betekenis, sylabben niet.

4.6.3. Regel voor de verdubbeling

4.6.3.1. Als een klankstuk eindigt op een korte klank, wordt de medeklinker verdubbeld.

4.6.4. Regel voor de verenkeling

4.6.4.1. Als een klankstuk eindigt op een lange klank, dan schrijven we maar één letter.

4.7. Etymologisch principe

4.7.1. Leenwoorden

4.7.2. Niet meer te beredeneren of te vergelijken.

4.7.3. Dialect kan een steuntje zijn.

5. Werkvormen en hulpmiddelen

5.1. Werkvormen

5.1.1. Doceren

5.1.2. Vragen stellen

5.1.3. Discussievormen

5.1.4. Opdrachtvormen

5.1.5. Rollenspel en simulatie

5.1.6. Individuele begeleiding

5.2. Dictee

5.2.1. Oudste werkvorm binnen spellingonderwijs

5.2.2. Controlemiddel

5.2.3. Klassikaal dictee

5.2.3.1. Leerkracht dicteert een woord of zin aan de klas.

5.2.4. Groepsdictee

5.2.4.1. Wordt gebruikt bij grote niveauverschillen.

5.2.5. Partnerdictee

5.2.5.1. Twee kinderen geven elkaar een dictee

5.2.6. Zelfdictee

5.2.6.1. Het kind bepaalt in zijn eigen tempo welke woorden hij opschrijft.

5.2.7. Manieren waarop een woord wordt aangeboden.

5.2.7.1. Auditief dictee

5.2.7.2. Visueel dictee

5.2.7.3. Auditief-visueel dictee

5.2.8. Vorm van het dictee.

5.2.8.1. Woorddictee

5.2.8.2. Kerndictee

5.2.8.3. Zinsdictee

5.2.9. Doelstelling van een dictee

5.2.9.1. Oefendictee

5.2.9.2. Controledictee

5.3. Invuloefeningen

5.3.1. Oefeningen op fonologisch niveau (klank staat centraal).

5.3.2. Oefeningen op morfologisch niveau (de opbouw staat centraal).

5.3.3. Oefeningen op semantisch niveau (de betekenis staat centraal).

5.3.4. Oefeningen op syntactisch niveau (het gebruik van een woord in de zin staat centraal).

5.3.5. Oefeningen op orthografisch niveau (de spelling staat centraal).

6. De werkwoordspelling

6.1. Moeilijkheden in de werkwoordsspelling

6.1.1. Grootste deel van de werkwoorden kan via de fonologische strategie gespeld worden.

6.1.2. Kleine 100 werkwoorden leveren problemen op.

6.1.3. Moeilijkheden liggen voornamelijk bij werkwoorden met een stam die eindigt op -d of -t.

6.1.4. Wat maakt deze werkwoorden zo lastig?

6.1.4.1. 1. De spelling van de werkwoorden wordt bepaald door verschillende spellingprincipes.

6.1.4.2. 2. Bij de werkwoord wordt een beroep gedaan op grammaticaal inzicht.

6.2. De didactiek van de werkwoordsspelling

6.2.1. Drie verschillende manieren om werkwoordspelling aan te leren.

6.2.1.1. De regelmethode

6.2.1.1.1. ik: Stam Jij/hij: Stam + t Wij/Jullie/zij: Hele werkwoord

6.2.1.2. De analogiemethode

6.2.1.2.1. Aan de hand van elkele veelvoorkomende voorbeeldwerkwoorden (rijden, branden, wachten, lopen) worden de moeilijkheden bij de werkwoorsspelling in kaart gebracht. Kinderen leren door woorden met elkaar te vergelijken.

6.2.1.3. De algoritmische methode

6.2.1.3.1. Aan de hand van een handelingsvoorschrift: - Is het een werkwoord? Ja - Staat het in de tegenwoordige of verleden tijd? Verleden tijd. - Staat het in het enkelfoud of in het meervoud? Meervoud. - Is het werkwoord sterk of zwak? Zwak werkwoord = Schrijf de ik-vorm -ten of -den.

6.3. Hulpmiddelen voor werkwoordsspelling

6.3.1. Spellingmethode

6.3.2. Algoritmekaart

6.3.3. Ondersteuende software

7. 6 tips voor de hulp aan zwakke spellers

7.1. 1. Geef zwakke spellers meer instructie- en oefentijd

7.1.1. Meer begeleidingsmoment leerkracht

7.1.2. Verlengde instructie zal profijtelijk zijn voor zwakke spellers

7.1.3. Meer zelfstandig oefenen

7.1.4. Auditief dictee met andere leerling

7.2. 2. Remedieer met de methode die u in de klas gebruikt.

7.2.1. Remediëren binnen de methode

7.2.2. Herhaling is belangrijk.

7.3. 3. Geef spellers snelle feedback

7.3.1. Meteen laten zien of het woord goed is geschreven.

7.3.2. Zo vormen ze he goede woordbeeld bij het woord.

7.3.3. Aandacht geven aan spellingsproces

7.4. 4. Oefen met zwakke spellers extra fonologische vaardigheden

7.4.1. Fonologische vaardigheden oefenen.

7.4.2. Woord in klanken verdelen

7.4.3. Letters in goede volgorde zetten

7.4.4. Verschillen tussen klanken horen

7.4.5. Woord in klankrgroepen verdelen

7.5. 5. Geef zwakke spellers op opzoekboekje

7.5.1. Opzoekboekje voor zwakke spellers

7.5.2. Welke regel hoort er bij een bepaald woord?

7.5.3. Ezelsbruggetjes kunnen hier ook in.

7.6. 6. Laat zwakke spellers letters onthouden door klankgebaren.

7.6.1. Letters laten onthouden door klankgebaren

7.6.2. http://www.onderwijsgek.nl/KLANKGEBAREN.pdf.

8. 3 Tips voor schoolbeleid

8.1. Tip 1. Begin vroeg

8.1.1. Begin vroeg

8.1.2. Experimenteren is belangrijk

8.1.3. Zelf woorden schrijven/stempelen

8.1.4. Dit is een goede voorbereiding op groep 3

8.2. Tip 2. Denk aan uw spellingvaardigheid

8.2.1. Denk aan uw eigen spellingvaardigheden

8.2.2. Handig boek is: Spelling geregeld

8.2.3. Ben zeker van je zaak bij uitleggen, voordat je verkeerd uitlegt.

8.3. Tip 3. Gebruik toetsresultaten om uw spellingonderwijs te verbeteren en te consolideren.

8.3.1. Na elke toetsafname de resultaten bekijken.

8.3.2. Bespreekbaar maken wat het streefdoel is van de school.

9. Spelling en interpunctie

9.1. Leerlijn 3 spelling en interpunctie

9.1.1. - Spelling verwijst naar schrijfwijze van woorden - 34 fonemen, 26 grafemen - Interpunctie verwijst naar de leestekens die in en tussen zinnen worden gebruikt zoals; o Punt o Komma o Vraagteken o Uitroepsteken o Aanhalingstekens - Spelling en interpunctie voorwaarden voor het functionele schrijven - Woorden moeten geleerd worden door inprenting

9.2. De Nederlandse spelling

9.2.1. Enkele regels waaraan de spelling gehoorzaamt - Gelijkvormigheidsregel o Woord wordt zoveel mogelijk hetzelfde geschreven - Analogieregel o Samenstellingen worden vergelijkbaar gespeld - Afleidingsregel o Deze regel legt spellingen taalhistorisch vast o Gelijke uitspraak? Historische spelling is beslissend - Autonome spellingregels o Regels met een eigen wetmatigheid - Regels voor spelling van leenwoorden o Op basis van analogieregels worden deze aangeleerd

9.3. Ontwikkeling van spelling en interpunctie

9.3.1. - Kinderen beginnen met fonologisch codeerproces - Woorden leren schrijven door elementaire klanken uit gesproken woord te analyseren en hier de corresponderende letters bij te zoeken - Systematisch oefenen heeft tot gevolg dat ze specifieke spellingpatronen gaan leren - Lastig omdat hun uitspraak vaak niet correspondeert met het spellingsysteem - Nederlands 2e taal? Moeilijk om lange of korte klinkers te onderscheiden - Autonome spellingregel voor het spellen van woorden met open en gesloten lettergrepen in moeilijk te doorgronden - Gelijkvormigheidsregel en analogieregel problematisch vanwege inconsequentie

9.4. Tussendoelen spelling en interpunctie

9.4.1. - Kinderen in groep 4 en 5 leren gelijkvormigheidsregel en analogieregel toepassen - Woorden die foneem met 2 schrijfwijzen bevatten (wij – wei) worden aangeleerd - Vanaf groep 6 aandacht aan werkwoordspelling - Groep 7 en 8 aandacht naar werkwoordspelling en spelling van leenwoorden - Eind groep 8 worden gemiddeld 98/100 woorden op een dictee correct geschreven

9.5. Middenbouw

9.5.1. - Kinderen zijn in staat klankzuivere woorden correct te spellen. - Ze kennen de spelling van woorden met homofonen (ei-ij, au-ou, g-ch). - Ze passen de gelijkvormigheidsregel toe (hond-honden, kast-kastje). - Ze passen de analogieregel toe (hij zoekt, hij vindt). - Ze kunnen eenvoudige interpunctie duiden en toepassen: gebruik hoofdletters, punt, vraagteken en uitroepteken. - Ze kunnen hun spelling- en interpunctiefouten onderkennen en corrigeren.

9.6. Bovenbouw

9.6.1. - Kinderen zijn in staat lange, gelede woorden en woordsamenstellingen te spellen (geleidelijk, ademhaling, voetbalwedstrijd). - Ze beheersen de regels van de werkwoordspelling (hij verwachtte, de verwachte brief). - Ze zijn redelijk in staat leenwoorden correct te spellen (politie, liter, computer). - Ze kunnen complexe interpunctie duiden en toepassen: komma, puntkomma, dubbele punt, aanhalingstekens en haakjes. - Ze zijn in staat om zelfstandig hun spelling- en interpunctiefouten te onderkennen en te corrigeren. - Ze ontwikkelen een attitude voor correct schriftelijk taalgebruik.

9.7. Evaluatie van spellingvaardigheid

9.7.1. - Toetsen o Schaal Vorderingen Spellingvaardigheid o CITO o Spellingtests voor de basisschool van Aarnoutse o PI – dictees - Observaties o Aarzelend schrijven?  Gebrekkige vloeiendheid van het schrijven o Vloeiend schrijven?  Inslijpen van specifieke spellingpatronen o Niet vloeiend schrijven?  Oefeningen doen, gericht op automatisering van klank – letter – koppeling o Te snel schrijven?  Onvoldoende ontwikkeld spellingbewustzijn o Woorden weglaten?  Concentratie- of geheugenproblemen

9.8. Stimulering van spelling en interpunctie

9.8.1. - Na het schrijven van teksten, meteen op spelfouten controleren - Elkaars spelfouten laten controleren Doelen specifieke onderdelen van spellingsysteem - Aanleren van spellingpatronen binnen de groep onveranderlijke woorden o Vast woordbeeld:  Clusters van medeklinkers (schr-, -rnst);  Specifieke spellingpatronen (-uw, -eeuw, -oei, -nk);  Spellen van historisch afgeleide schrijfwijzen van woorden met ei/ij, enz.;  Schrijven van woorden met open en gesloten lettergrepen (bommen – bomen);  Schrijven van samenstellingen (incl. tussen –n en –s: pannenkoek, stationsstraat);  Meervouden en verkleinwoorden (schip-schepen, duim-duimpje);  Achtervoegsels (gevaarlijk-heerlijk, aardigheid-volledigheid);  Woorden met apostrof schrijven (komma’s, thema’s);  Deelteken (trema) en koppelteken (ideeën, Noord – Brabant) o Oefenen hiervan kan door visuele inprenting (woord op kaartje bekijken, samen uitspreken, kaartje weg, opschrijven, controleren) o Ook door analogie kan er geoefend worden (gaat uit van een grondwoord, waarna kinderen op basis van associatie nieuwe doelwoorden gaan spellen) o Werken met regels. Dit kan deductief (vooraf aanreiken) of inductief (zelf ontdekken). - Aanleren van werkwoordspelling o - Inslijpen van leerwoorden - Leren toepassen van leestekens - Aanleren van strategieën voor zelfcorrectie

10. leerlijn 8 reflectie op geschreven taal

10.1. Reflectie op de functies van geschreven taal

10.1.1. De kinderen krijgen in de gaten welke doelen er kunnen worden bereikt.

10.1.2. Ze ervaren dat teksten verschillende communicatieve functies kunnen hebben.

10.1.3. Ze leren dat er verhalende, informatieve, directieve, argumentieve en bschouwende teksten zijn.

10.1.4. Ze ervaren dat geschreven taal kan dienen om het geheugen te ontlasten (tabellen, grafieken, plattegronden, kalenders), woordenboek, encyclopedie).

10.1.5. Zowel Informele, als formele situaties.

10.2. Reflectie op het gebruik van geschreven taal

10.2.1. Krijgen zicht op het feitelijk gebruik van geschreven taal.

10.2.2. Ze gaan hun lees- en schrijfgedrag meer plannen.

10.2.3. Metacogntie, ofwel reflectie op het eigen denkproces.

10.2.4. Oudere kinderen nemen eerst de tekst globaal door.

10.2.5. Meer gevorderde

10.2.6. leerlingen zetten hun gedachten niet onmiddellijk op papier, maar maken eerst een schrijfplan.

10.3. Reflectie op de structuur van geschreven taal

10.3.1. Kinderen kunnen reflecteren op de structuur van geschreven taal op verschillende niveaus: - teksten; - zinnen; - woorden; - schriftcode.

11. Leerlijn 3 spelling en interpunctie

11.1. Spelling en interpunctie

11.1.1. - Spelling verwijst naar schrijfwijze van woorden

11.1.2. - 34 fonemen, 26 grafemen

11.1.3. - Interpunctie verwijst naar de leestekens die in en tussen zinnen worden gebruikt zoals; o Punt o Komma o Vraagteken o Uitroepteken o Aanhalingstekens

11.1.4. - Spelling en interpunctie voorwaarden voor het functionele schrijven

11.1.5. - Woorden moeten geleerd worden door inprenting

11.2. De Nederlandse spelling

11.2.1. Enkele regels waaraan de spelling gehoorzaamt - Gelijkvormigheidsregel o Woord wordt zoveel mogelijk hetzelfde geschreven - Analogieregel o Samenstellingen worden vergelijkbaar gespeld - Afleidingsregel o Deze regel legt spellingen taalhistorisch vast o Gelijke uitspraak? Historische spelling is beslissend - Autonome spellingregels o Regels met een eigen wetmatigheid - Regels voor spelling van leenwoorden o Op basis van analogieregels worden deze aangeleerd

11.3. Ontwikkeling van spelling en interpunctie

11.3.1. - Kinderen beginnen met fonologisch codeerproces - Woorden leren schrijven door elementaire klanken uit gesproken woord te analyseren en hier de corresponderende letters bij te zoeken - Systematisch oefenen heeft tot gevolg dat ze specifieke spellingpatronen gaan leren - Lastig omdat hun uitspraak vaak niet correspondeert met het spellingsysteem - Nederlands 2e taal? Moeilijk om lange of korte klinkers te onderscheiden - Autonome spellingregel voor het spellen van woorden met open en gesloten lettergrepen in moeilijk te doorgronden - Gelijkvormigheidsregel en analogieregel problematisch vanwege inconsequentie

11.4. Tussendoelen spelling en interpunctie

11.4.1. - Kinderen in groep 4 en 5 leren gelijkvormigheidsregel en analogieregel toepassen - Woorden die foneem met 2 schrijfwijzen bevatten (wij – wei) worden aangeleerd - Vanaf groep 6 aandacht aan werkwoordspelling - Groep 7 en 8 aandacht naar werkwoordspelling en spelling van leenwoorden - Eind groep 8 worden gemiddeld 98/100 woorden op een dictee correct geschreven

11.4.2. Middenbouw

11.4.2.1. Kinderen zijn in staat klankzuivere woorden correct te spellen.

11.4.2.2. Ze kennen de spelling van woorden met homofonen (ei-ij, au-ou, g-ch).

11.4.2.3. Ze passen de gelijkvormigheidsregel toe (hond-honden, kast-kastje).

11.4.2.4. Ze passen de analogieregel toe (hij zoekt, hij vindt).

11.4.2.5. Ze kunnen eenvoudige interpunctie duiden en toepassen: gebruik hoofdletters, punt, vraagteken en uitroepteken.

11.4.2.6. Ze kunnen hun spelling- en interpunctiefouten onderkennen en corrigeren.

11.4.3. Bovenbouw

11.4.3.1. Kinderen zijn in staat lange, gelede woorden en woordsamenstellingen te spellen (geleidelijk, ademhaling, voetbalwedstrijd).

11.4.3.2. Ze beheersen de regels van de werkwoordspelling (hij verwachtte, de verwachte brief).

11.4.3.3. Ze zijn redelijk in staat leenwoorden correct te spellen (politie, liter, computer).

11.4.3.4. Ze kunnen complexe interpunctie duiden en toepassen: komma, puntkomma, dubbele punt, aanhalingstekens en haakjes.

11.4.3.5. Ze zijn in staat om zelfstandig hun spelling- en interpunctiefouten te onderkennen en te corrigeren.

11.4.3.6. Ze ontwikkelen een attitude voor correct schriftelijk taalgebruik.

11.5. Evaluatie van spellingvaardigheid

11.5.1. Toetsen

11.5.1.1. o Schaal Vorderingen Spellingvaardigheid

11.5.1.2. o CITO

11.5.1.3. o Spellingtests voor de basisschool van Aarnoutse

11.5.1.4. o PI – dictees

11.5.2. Observaties

11.5.2.1. o Aarzelend schrijven?  Gebrekkige vloeiendheid van het schrijven

11.5.2.2. o Vloeiend schrijven?  Inslijpen van specifieke spellingpatronen

11.5.2.3. o Niet vloeiend schrijven?  Oefeningen doen, gericht op automatisering van klank – letter – koppeling

11.5.2.4. o Te snel schrijven?  Onvoldoende ontwikkeld spellingbewustzijn

11.5.2.5. o Woorden weglaten?  Concentratie- of geheugenproblemen

11.6. Stimulering van spelling en interpunctie

11.6.1. Na het schrijven van teksten, meteen op spelfouten controleren

11.6.2. Elkaars spelfouten laten controleren