1. 5. Een filosofie van de economie
1.1. Marx
1.1.1. economisch determinist
1.2. David Ricardo 1772-1823
1.2.1. meerwaarde
1.3. Adam Smith 1723-1790
1.4. Herbert Marcuse 1898-1979
1.5. Antonio Gramsci 1981-1937
1.6. Roland Barthes 1915-1980
2. auteurs
2.1. Dave Robinson
2.2. Judy Groves
2.3. voor meer info
3. 1. Klassieke Oudheid
3.1. Theocratiën
3.2. De Grieken
3.2.1. Xenophanes
3.2.2. Mileziërs
3.2.2.1. De grote vraag
3.2.3. Pythagoras
3.2.3.1. wiskunde
3.2.4. Heraclitus
3.2.4.1. de veranderlijke wereld
3.2.5. Parmenides van Elea
3.2.5.1. Denken en zijn is hetzelfde
3.2.6. Zeno
3.2.6.1. paradox over beweging
3.2.7. Empeclodes
3.2.7.1. de 4 elementen
3.2.8. De atomisten
3.2.9. Socrates
3.2.9.1. de socratische dialoog
3.2.10. cultureel relativisme
3.2.11. Protagoras de sofist
3.2.12. Plato
3.2.12.1. ingeboren begrippen
3.2.12.2. de ideeënleer
3.2.12.3. de allegorie van de grot
3.2.13. Aristoteles
3.2.13.1. deductieve logica
3.2.13.2. inductie en wetenschap
3.2.13.3. doeloorzaken
3.2.13.4. zielen en substanties
3.2.13.5. ethiek van het midden
3.3. Hellinisme
3.3.1. Alexander de Grote
3.3.2. Epicurus
3.4. De Stoici
3.4.1. Epictetus
3.4.2. Marcus Aurelius
3.4.3. Cicero
3.4.4. Seneca
3.4.5. invloed op Martha Nussbaum
3.5. De sceptici en cynici
3.5.1. Pyrrho
3.5.2. Diogenis de Cynicus
3.5.3. Sextus Empiricus
4. 2. Vroege periode
4.1. De komst van het Christendom
4.1.1. Constatijn ca 285 -337
4.1.2. Plotinus
4.2. de kerkvaders
4.2.1. Augustinus 354 -430
4.2.2. Het probleem van het kwaad
4.3. Het bewijs van Anselmus
4.4. Abelards nominalisme
4.5. Thomas van Aquino
4.5.1. de natuurlijke theologie
4.6. Het scheermes van Ockham
5. 3. Middeleeuwen
5.1. Renaissance en humanisme
5.2. Erasmus
5.3. politieke denkers
5.3.1. Niccolo Machiavelli
5.3.2. Thomas Hobbes
5.4. Francis Bacon
5.4.1. wetenschapsfilosofie
6. 4. Moderne filosofie
6.1. Rene Descartes
6.1.1. wetenschappelijke twijfel
6.1.2. Cogito ergo sum / ik denk dus ik ben
6.2. Baruck de Spinoza 1632-1677
6.2.1. Monisme
6.3. Gottfried Wilhelm Leibniz 1646-1716
6.3.1. monadologie
6.3.2. samen met Isaac Newton 1642-1727
6.4. Voltaire 1694-1778
6.5. John Locke 1632-1704
6.5.1. empirisme
6.6. Bisschop Berkeley 1685-1753
6.6.1. idealisme
6.7. David Hume 1711-1776
6.7.1. empirisch scepticisme
6.7.2. causaliteitskwestie
6.7.3. moreel scepticisme
6.8. Rousseau 1712-1778
6.8.1. de algemene wil
6.9. Immanuel Kant 1724-1804
6.9.1. kenstructuren
6.9.2. kritiek van de zuivere rede
6.9.3. fenomenale wereld
6.9.4. noumenale wereld
6.9.5. categorisch imperatieven
6.10. Georg Friedrich Hegel 1770-1831
6.10.1. dialectiek
6.10.2. dalectische logica
6.10.3. menselijk bewustzijn en weten
6.10.4. relatief en absoluut weten
6.11. Arthur Schopenhauer 1788-1860
6.11.1. wilsopvatting
6.12. Friedrich Nietzsche 1844-1900
6.12.1. Voorbij goed en kwaad
6.12.2. aankondging postmodernisme
6.13. Soren Kierkegaard 1813-1855
6.13.1. christelijke existentialisme
6.13.2. de sprong in het geloof
6.14. van idealisme naar materialisme
6.15. Karl Marx 1818-1883
6.15.1. het dialectisch materialisme
7. 6. Stromingen
7.1. Utilitarisme
7.1.1. wetenschappelijk moraal
7.1.2. Jeremy Bentham 1748-1832
7.1.3. John Stuart Mill 1806-1873
7.1.3.1. tirannie van de meerderheid
7.1.3.2. pluralisme
7.2. Amerikaanse wijsbegeerte
7.2.1. Henry David Thoreau 1817-1862
7.2.2. Ralph Waldo Emerson 1803-1882
7.2.2.1. transcendentalisme
7.2.3. Pragmatisme
7.2.3.1. Charles Sanders Peirce 1839-1914
7.2.3.2. William James 1842-1910
7.2.3.3. C. S. Peirce
7.2.3.3.1. Semiotiek
7.2.4. John Dewey 1859-1952
7.2.4.1. democratie
7.2.5. neo-pragmatisten
7.2.5.1. W.V. Quine 1908-2000
7.2.5.2. Richard Rorty 1931
7.2.6. 20st en 21ste eeuw
7.2.6.1. John Rawls 1921-2002
7.2.6.2. Saul Kripke 1940
7.2.6.3. Daniel Dennett 1942
7.2.6.4. Thomas Nagel 1937
7.2.6.5. John Searle 1932
8. 7. Inleiding tot de 20ste eeuwse filosofie
8.1. fenomenologie
8.2. Franz Brentano 1838-1917
8.3. Wilhelm Wundt 1832-1920
8.4. Christian von Ehrenfels 1859-1938
8.4.1. stichter gestaltpsychologie
8.5. Edmund Husserl 1859-1938
8.5.1. solipsisme
8.6. Martin Heidegger 1889-1976
8.6.1. Het zijn
8.6.2. Waarom is er iets en niet niets
8.7. Jean Paul Sartre
8.7.1. het existentialisme
8.7.2. authentiek engagement
8.8. Albert Camus 1913-1960
9. 8. Analytische filosofie
9.1. Het probleem in de wiskunde
9.2. logica
9.3. Gottlob Frege 1848-1925
9.4. Kurt Godel 1906-1978
9.5. Bertrand Russell 1872-1970
9.5.1. het logisch atomisme
9.6. Alfred North Whitehead 1861-1947
9.7. de logische positivisten
9.7.1. Moritz Schlick 1882-1936
9.7.2. Otto Neurath 1882-1945
9.7.3. Rudolf Carnap 1891-1970
9.7.4. A.J. Ayer 1910-1989
9.8. Wittgenstein
9.8.1. de betekenis van betekenis
9.8.2. taalspelen en privégedachten
9.9. Freud 1856-1939
9.9.1. theorie over het onbewuste
9.10. J.L. Austin 1911-1960
9.10.1. filosofie van de gewone taal
9.11. Gilbert Ryle 1900-1976
9.11.1. the ghost in the machine
10. 9. wetenschapsfilosfie
10.1. de inductieve methode
10.2. Karl Popper 1902-1994
10.2.1. falsificationisme
10.3. Max Planck 1858-1947
10.4. Thomas Kuhn 1922
10.4.1. paradigma wisselingen
10.5. Paul Feyerabend 1924-1994
10.5.1. epistemologisch anarchisme
10.6. bedenkingen postmodernisme
10.7. Nietzsche
10.7.1. waarheid is een hersenschim
10.8. taal en werkelijkheid
10.8.1. Heidegger
10.8.2. Wittgenstein
10.8.3. Derrida
10.8.3.1. deconstructieve strategie
10.8.3.2. logocentrisme
10.8.4. een systeem van tekens
10.8.4.1. Ferdinand de Saussure 1857-1913
10.9. de structuralisten
10.9.1. Claude Levi Strauss 1908
10.9.2. post-structuralisten
10.9.2.1. Roland Barthes 1915-1980
10.9.2.2. Julia Kristeva 1941
10.9.2.3. Jacques Derrida 1930
10.10. het niet bestaande zelf
10.10.1. Jacques Lacan 1901-1981
10.11. Jean Francois Lyotard
10.11.1. einde van de grote verhalen
10.12. Michel Foucault 1926-1984
10.12.1. machtsspelen
10.13. Jean Baudrillard
10.13.1. een hyperreele wereld