1. informatie
1.1. Lees volgens gekozen methode
1.2. 5 x W(schrijfdoel en tekstsoort)
1.2.1. Waar(gaat dit over?)
1.2.1.1. Titel, kopjes, inhoudsopgave
1.2.2. Wie(heeft het geschreven?
1.2.2.1. (introductie, bron (wat voor soort krant?)
1.2.3. Wat (probeert de tekst je te vertellen?
1.2.3.1. inleiding en conclusie, bron
1.2.4. wanneer? (is de tekst geschreven in context? ken je die?
1.2.4.1. datum, inleiding, bron, voorkennis
1.2.5. Waarom?
1.2.5.1. Wat is de motivatie van de schrijver? Subjectief?
1.2.5.1.1. algeheel artikel; toon, vorm
2. verwijzingen
2.1. verwijswoorden herkennen en weten naar wie ze wijzen
3. Woordenschat
3.1. uitgebreide vocabulaire kan je helpen teksten beter te begrijpen
3.2. onbekend woord: opdelen, context
3.3. Uitbreiden
3.3.1. actief
3.3.1.1. dagelijks leven (vragen) (onthouden door het hardop te herhalen)
3.3.1.2. hang woordenlijsten op
3.3.1.3. babbel, duolingo
3.3.2. passief
3.3.2.1. lezen
3.3.2.2. tv kijken
3.3.2.3. popmuziek (luister naar de tekst)
4. orientatie
4.1. Globaal lezen
4.1.1. tekst, titel, kopjes
4.1.2. intentie v.d. tekst
4.1.3. Bron (waar komt de tekst vandaan? Wie heeft hem geschreven?)
4.2. (voor-) kennis
4.2.1. wat weet ik er al van?
4.2.2. Staat dat ook in de tekst?
4.3. Kies methode
4.3.1. Korte tekst? Lees direct, beantwoordt vragen
4.3.2. Lange tekst? Lees enkele vragen, lees de tekst, beantwoord vragen
4.3.3. Lange tekst? Samenvatten? Lees de tekst, vat per alinea voor jezelf samen waar het over gaat, beantwoord de vragen