Wetenschapsfilosofie

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Wetenschapsfilosofie Door Mind Map: Wetenschapsfilosofie

1. Epistemologie

2. Rationalisme: kennis komt van verstand

2.1. Plato (leerling van Socrates)

2.1.1. Plato's overtuiging: kennis is de bron van ratio, maar deze kennis is al aangeboren. Hij stelde als je iets nieuws leert, leer je in feite niks nieuws, maar herinner je je iets: anamneses. Hij geloofde in reincarnatie: voordat ziel in jouw lichaam werd geboren, was het in wereld van vormen en ideeen: in die wereld is echte kennis en ideeen (hemel). BELANGRIJK: Noem detheorie van Plato nooit als uitleg van rationalisme.

2.1.2. Plato was de oprichter van de eerste academie.

2.1.3. "Kennis is een ware en gerechtvaardigde overtuiging, zonder gok." Kennis wordt pas echte kennis als men het kan beargumenteren.

2.2. Rene Descartes

2.2.1. Ook een rationalist, maar minder streng dan Plato. Hij gelooft niet in herinneren van ideeenwereld, wat hij wilde zekere kennis achterhalen door aan alles te twijfelen: "Wat weet ik nu echt zeker?"

2.2.2. Radicale twijfel:

2.2.2.1. Leraren zijn onbetrouwbaar

2.2.2.2. Zintuigen zijn onbetrouwbaar

2.2.2.3. Malin genie houdt je wellicht voor de gek

2.2.3. Helder en duidelijk inzicht

2.2.3.1. Iets is waar, wanneer ik kan aantonen dat ik helder en duidelijk inzie (= perception of mind). Descartes probeert van malin genie af te komen door in zichzelf begrip van God te zien. God is perfect en daarom moet hij bestaan, want bestaan is perfecter dan niet bestaan. God is goed, daarom zou hij hem nit bedriegen, daarom bestaat ook de fysische wereld en dus onze lichamen.

2.2.4. Ingeboren ideeen

2.2.4.1. Ingeboren ideeen: driehoek, God

2.2.4.2. Verworven ideeen: zon, maan: door wetenschap getoetst aan ratio.

2.2.4.3. Verzonnen ideeen: Pegasus: overtuigingen die niet getoetst worden aan ratio.

3. = kennisleer

4. Scepticisme: kunnen niks zeker weten, zelfs niet dat je niks zeker weet. Er is geen kennis mogelijk.

4.1. Socrates:

5. Nativisme: bewering van de ingeboren kennis. Wordt door veel rationalisten gevolgd.

6. Plato reageert hiermee op Hercalitus: ziet wereld als continue verandering waar alles stroomt (panta rhei). VB.: rivier. --> scepticisme.

7. Hercalitus gaat in op Parmenides, hij stelt: "Alles wat echt is, is onveranderlijk." Plato gaat hier in mee: "Wanneer je kennis wil hebben over hoe dingen zijn, dan moet je kennis hebben over onveranderlijke wereld. Wanneer iets verandert, dan is het niet meer."

8. Allegorie van de grot: de wereld bstaat uit twee delen: 1) wereld van waarneming (veranderlijk) en 2) wereld van ideeen en vormen (onveranderlijk). Enkel over die tweede hebben we bestaande kennis.

9. Empirisme: kennis komt van zintuigelijke ervaring

9.1. Aristoteles (leerling van Plato)

9.1.1. Verwierp twee-werelden theorie en idee van ingeboren idee. Mens is tabula rasa (ongeschreven blad).

9.1.2. Aristoteles was een empirist met rationalistische elementen.

9.1.3. "Wanneer je kennis wil verwerven van de natuur, mag je hier geen manipulatie op uitoefenen, want dit zou kennis zijn van onnatuurlijke bewegingen.

9.1.4. Inductie/ apagoge: kennis vergaren over algemene begrippn d.m.v. van specifieke gevallen naar het algemene te gaan.

9.1.4.1. VB.: "Alle mensen zijn sterfelijk." Wat je waarneemt is niet het algemene idee, maar enkel concrete mensen waarvan je kan vaststellen dat ze overlijden.

10. Tijdlijn:

11. Aristoteles

11.1. Plato

11.1.1. Socrates

12. Empirisme

12.1. Rationalisme

12.1.1. Scepticisme

13. Bij Plato is de (algemene) Idee Stoel een bestaande entiteit in ideeen wereld en alleen daarvan kun je echte kennis hebben. Aristoteles verwerpt dit. Hij neemt alleen de concrete, individuele dingen (VB.: stoelen) waar, niet de algemene concepten.

14. De nieuwe methode

14.1. 1) Epistemilogische vooroordelen laten varen.

14.1.1. Idols of tribe

14.1.2. Idols of the cave

14.1.3. Idols of the marketplace

14.1.4. Idols of the theatre

14.2. 2) Empirische methoden gebruiken (zowel experimenteren als observeren)

14.3. 3) Inductie is hiervoor heel belangrijk

14.3.1. Bacon ziet inductie als een mix van waarneming en verstand, daardoor heeft hij ook een rationalistisch element in zijn epistemologie zitten.

14.3.2. Aristoteles gebruikt inductie verkeerd volgens Bacon, omdat hij het inductieprobleem niet serieus genoeg neemt. Volgens Bacon moet je elders ook kijken of algemene bewering wel klopt. Hierbij kijkt hij naar eventuele weerleggingen van algemen conclusies.

15. Francis Bacon

16. Deze methode van twijfel kwam van zijn tegestander en scepticus

17. Interpretatie van Thomas van Anquino van Aristoteles: "Niets is in het intellect dat zich niet eerst n de zintuigen bevond." Kennis komt voort uit goed gebruik van je zintuigen.

18. Michel de Montaigne

19. Verschil tussen Aristoteles en Plato:

20. Hij ging verder dan Socrates, zelfs de bewering: "Ik weet niks." was te sterk, want het is een kennisclaim.

21. Bewering = weegschaal: evenveel voor als tegen argumenten (balans). Daardoor nooit echte kennis.

22. Probleem: je weet het nooit zeker. Oplossing van Aristoteles:

22.1. 1) Inductie.

22.2. 2) Intuitieve inductie (inzicht): via onfeilbare intellectuele capaciteit van de geest inzien dat abstracties als "alle mensen zijn sterfelijk" noodzakeiljke waarheden zijn. --> Dit is een rationalistsich element, omdat je je verstand moet gebruiken.

23. Decartes lijkt sceptische conlusie van de Montaigne over te moeten nemen: "Alles waar ik aan kan twijfelen, is geen kennis."

24. MAAR: "Ik denk dus ik ben." ("Cogito ergo sum.") is zelfs in geval van malin genie waar. DUS: er is een rationeel/ rationalistisch fundament voor kennissysteem.

25. Newton

26. Wordt vaak in een adem genoemd met Decartes, beiden zagen wereld als grote machine: mechanisering van het wereldbeeld. Voorspelling o.b.v. natuurwetten.

27. Optimisten m.b.t. verwerven van echte kennis.

28. Scepticisme

29. "Hoe komen wij dan aan een universeel, abstract begrip (dus het algemene begrip 'stoel' dat van toepassing is op alle individuele stoelen)?"

30. Argument voor relativisme:

30.1. Hoe meer informatie, hoe minder theoriegeladenheid er kan bestaan. Daarom is de wetenschappelijke methoden wél een goed idee.

31. Structurele problemen met relativisme en constructivisme

31.1. 1: Vooral gericht tegen Kuhns opvattingen

31.1.1. Doordat paradigmawisselingen incommensurabel zijn, kun je niet met iemand van een ander paradigma praten. Je kan dus niet tot consensus komen.

31.1.1.1. Kuhn kan over paradigma's heen kijken, dan zouden andere mensen dat ook moeten kunnen.

31.2. 2: Paradigma

31.2.1. Er is geen absolute waarheid, als alle zinnen waar zin afhankelijk/ relatief aan het paradigma/ de traditie.

31.2.1.1. Daaruit volgt: algemene claims zijn moeilijk verdedigbaar want zij oversteigen relativistisch perspectief (VB.: alles is relatief. Als dat zo is, is die uitspraak dat ook, dus geldt het niet voor alle paradgima's.)

31.3. 3: Moeten we wel kunnen kiezen voor wat we leren?

32. De Britse empiristen

32.1. John Locke

32.1.1. Verwerpen ingeboren ideeen

32.1.1.1. "Dat wat is, is."

32.1.1.2. "Het is onmogelijk tegelijk te zijn en niet te zijn."

32.1.1.3. Morele principes.

32.1.2. Universele principes

32.1.2.1. Op vroege leeftijd verworven: jonge kinderen kunnen nog niet praten, dus kan niet getest worden.

32.1.2.2. Niet universeel: "Dat wat is, is" en "Onmogelijk om te zijn en niet te zijn." vinden we niet bij kinderen en dwazen, en er blijken geen universele morele principes.

32.1.2.2.1. = gevoelige klap voor rationalisme

32.1.3. Kennis wordt verworven door ervaring van zintuigen. Empirisch principe: ervaring is waarneming en reflectie/ introspectie.

32.1.4. Categorisering der ideeen

32.1.4.1. Enkelvoudige ideeen: ideeen die je niet kunt splitsen, geen onderdelen hebben en dus uit slechts een deel bestaan.

32.1.4.1.1. VB.: 1 of meerdere zintuigen, reflectie, zitugien en reflectie.

32.1.4.2. Complexe ideeen: ideen die je wel kan splitsen en dus uit meerdere delen bestaan.

32.1.4.2.1. VB.: modus, substantie, relatie.

32.1.4.2.2. Probleem met substantie: kan je enkel beredeneren, niet waarnemen. Je kan enkel igenschappen substantie waarnemen.

32.1.5. Ideeen zijn onderscheiden van kwaliteiten

32.1.5.1. Primaire kwaliteiten = objectieve eigenschappen

32.1.5.1.1. Kleuren bestaan alleen als secundaire kwaliteiten

32.1.5.2. Secundaire kwaliteiten = subjectieve eigenschappen

32.2. George Berkeley

32.2.1. Fysische wereld is afhankelijk van de geest. --> "Zijn is waargenomen worden, alle eigenschappen zijn secundair."

32.2.1.1. Maar als je even niet kijkt, verdwijnt de wereld niet. Dat komt doordat God (waarnemer). Godsbewijs: God moet dus bestaan.

32.2.2. Idealisme: werkelijkheid is essentieel mentaal, afhankelijk van de geest. Bij de gratie van waarneming bestaat de fysische wereld.

32.3. David Hume

32.3.1. Visie lijkt veel op Locke, maar kritischer. Kennis wordt opgedaan door wereld waar te nemen. Hume: copy-principle.

32.3.1.1. Copy-principle = zegelring-analogie: je doet impressies op en die reuslteren in ideas in de geest (er blijft een indruk van een zegelring in de was staan als je de ring er uit haalt).

32.3.1.1.1. Problemen:

33. Consequenties:

34. Dus: oorzakelijk verband is een ongeldig begrip voor empiristen. Je weet niet waarom een op ander volgt: dan kom je weer uit bij scepticisme.

34.1. Conclusie: wetenschap is irrationeel

35. Feyerabends anarchisme

35.1. Kennis is een zee van alternatieven (tegenintuïtief)

35.1.1. Je bekijkt iets vanuit zoveel mogelijk standpunten (pluralistische methode)

35.1.2. "Kennis is niet 'langzaam maar zeker benaderen van de waarheid', maar een toenemende zee van onverenigbare alternatieven."

35.1.3. Als we met Feyerabend mee gaan, zijn er alternative facts: veel onvergelijkbare alternatieven. Allemaal andere theorieën en allemaal even goed, want we hebben geen objectieve feiten.

35.1.3.1. Niet al deze methoden zijn wetenschappelijk, maar dat is niet interessant.

35.2. Er zou vrijheid van methode in het onderwijs moeten zijn

35.2.1. Er is niet democratisch gekozen voor wetenschap. Hij wilde staat scheiden van onderwijs.

36. Reactie op rationalisme van Decartes

37. Immanuel Kant

37.1. Eens met Hume: je kan niet via zintuigen vaststellen of algemene bewering waar is.

37.2. Oneens met Hume: kennis komt voort uit combinatie van verstand door ratio en zintuigelijke waarneming.

37.2.1. Synthese rationalisme en empirisme

37.2.1.1. A priori vs. a posteriori

37.2.1.1.1. A priori oordeel: toegankeljk zonder naar werkelijkheid te kijken, te bereiken met verstand, uit begrippen afleiden. VB.: een zus is een vrouw.

37.2.1.1.2. A posteriori oordeel: moet naar werkelijkheid gekeken worden om waarheid vast te stellen, kan niet enkel met verstand worden gezien. VB.: er zitten 73 bonen in de chili.

37.2.1.2. Analytisch vs. synthethisch

37.2.1.2.1. Synthetisch oordeel: vermeerdert je kennis door onderzoek, hier gaat wetenschap. VB.: Kant: "Sommige objecten zijn zwaar."

37.2.1.2.2. Analytisch oordeel: vermeerdert kennis niet, analyseert wat je al weet. Begrippen die je al bezit, analyseren en uitspraken over doen. VB.: Kant: "Elk lichaam is uitgebreid."

38. Werk Hume heeft hem wakker gemaakt uit dogmatische sluier (slaap).

39. Volgens Hume: natuurwetten kunnen we nooit rechtvaardigen want we kunnen geen causale relaties verklaren. "Je kan wel geloven dat ze waar zijn, maar niet weten dat ze waar zijn."

40. Wat wil Kant hiermee laten zien?

40.1. Synthetische kennis a priori is mogelijk, als dat zo is, dat "de wereld is causaal gestructureerd" ook een synthethisch oordeel a priori is. Hiermee probeert hij de natuurwetten te redden.

41. Noumenale wereld: de wereld op zich, geen kennis over mogelijk.

41.1. Wereld van ideeën en vormen, onveranderlijk, dus kennis over hebben.

42. Fenomenale wereld: wereld zoals die an ons verschijnt, synthetische a priori oordelen kunnen hier worden ontdekt.

42.1. Is wereld van waarneming Plato is veranderlijk, kun je geen kennis over hebben.

43. Transcedentaalfilosofie: uitleggen van voorwaarden waaronder kennis van de fenomenlae wereld, mogelijk is. Transcendentaal: de mogelijkhijdsvoorwaarden van kennis betreffend.

43.1. Vormen van waarneming (empirisme): ruimte en tijd. Op de een of andere manier zorgen de dingen uit de onkenbare/ noumenale wreld ervoor dat de wereld altijd aan ons verschijnt/ presenteer in ruimte en tijd.

43.2. Categorieen van ons verstand (rationalisme: substantie en causaliteit. Input krijg je binnen via de zintugien door de waarneming van ruimte en tijd, maar dit is een verzameling van losse waarnemingen, waarbij het verstand categorieen moet maken. Door losse waarnemingen te categoriseren ontstaat er kennis.

44. Synthese van rationalisme en empirisme

44.1. Voor kennis hebben we vormen van de waarneming nodig die samenwerken met het verstand door middel van categorisatie. = verandering van wereldbeeld (Copernicaanse wending)

45. door Immanuel Kant

46. Problemen voor Kant:

46.1. Tegen intuitief om te stellen dat mensen structuur opleggen aan de wereld.

46.2. Noumenale wereld zou onkenbaar zijn, maar deze wereld zorgt wel voor input naar ons toe.

46.3. Kant dacht dat we kennis hadden (synthetisch a priori), die zouden niet onwaar kkunnen blijken zijn, maar dat kan wel.

46.4. Kant meent echt kennis te hebben, die betrekking heeft op fenomenale wereld, maar is onbevredigend, we blijven terugkomen bij scepticisme.

47. Uitkomst:

47.1. Ook Kants poging om scepticisme te weerleggen is mislukt.

48. Er van uitgaande dat het succes gezien in natuurwetenschappen ook doorzet in sociale wetenschappen, moet je dan:

48.1. Positivisme: een wetenschappelijke methoden (natuurwetenschappen) toepassen op alle problemen?

48.2. Hermeneutiek: andere methoden gebruiken (eigen aan de sociale wetenschappen).

49. Positivisme

49.1. Comte beweerde dat je de methode van natuurwetenschappen kunt gebruiken om problemen in de samenleving op te lossen.

49.1.1. Oplossing voor social problemen ligt in consensus over grondslagen samenleving.

50. Auguste Comte

51. Comtes Wet van de Drie Stadia

51.1. Theologisch stadium

51.1.1. Gekenmerkt door geloof in bovennatuurlijke wezens en krachten. VB.: leven wordt verklaard doordat God leven in mens blies.

51.1.1.1. Animisme

51.1.1.2. Polytheisme

51.1.1.3. Monotheisme

51.2. Metafysische/ abstracte stadium

51.2.1. Toeschrijven van abstracte krachten, essenties, vermogen ter verklaring van fenomenen. VB.: leven wordt verklaard doordat er een levenskracht in ons zou zitten.

51.3. Positieve, reele of wetenschappelijke stadium

51.3.1. Verklaren van fenomenen doo te zoeken naar causale en mechanische verklaringen. Die vinden we alleen door voorzichtige observatie.

52. Toepassing Moderne Psychologie

52.1. We geloven niet langer meer in ziel, maar we moeten materialisten zijn als we willen weten wat er met iemand aan de hand is.

52.1.1. Psychologie postuleert geen metafysisch principe.

52.1.2. Psychologie is in het wetenschappelijk stadium beland.

53. Hermeneutiek

53.1. Gaat over de vaardigheid in het interpreteren.

53.1.1. Natuurwetenschappen willen erklaren (verklaren) in termen van oorzaak en gevolg (hoe?)

53.1.2. Sociale wetenschappen willen verstehen in termen van redenen (waarom?) --> Aandacht voor individuele gevallen

54. Werd in middeleeuwen gebruikt voor ontcijfering Bijbel

55. 18e eeuw: methode om moeilijke teksten te interpreteren

56. 19e eeuw: wetenschappelijke methode (tegenover/ naast die van natuurwetenschappen)

57. Verstehen

57.1. Volgens psychologen: als je wil weten waarom iemand met autisme zich zo gedraagt, zoek je niet naar onderliggende oorzaken (erklaren), maar naar redenen. Deze redenen zouden verschillen van individu tot individu.

57.1.1. Best raar want: heeft iemand met autisme wel redenen om zich zo te gedragen?

57.2. Wordt maar weinig gebruikt in hedendagse sociale wetenschappen.

58. Als je kijkt naar hedendaagse academische opleidingen, zijn die eerder positivistisch dan hemeneutisch.

59. Volgens Windelband

59.1. Natuurwetenschappen zijn nomothetisch (algemene universele kennis)

59.2. Sociale wetenschappen zijn idiografisch (beschrijven historisch unieke gebeurtenissen)

60. Kritiek op Verstehen

60.1. Vanuit moderne hermeneutiek

60.1.1. Wanneer je mensen gaat interpreteren, doe je altijd t.o.v. eigen kennis, ideeen en achtergrond, resultaat niet altijd subjctief. Wetenschap dient objectief te zijn.

60.2. Vanuit neo-positivisme

60.2.1. Je kan niks feitelijks zeggen over innerlijk leven van anderen, want je hebt alleen gedrag dat je waarneemt.

60.3. Vanuit Hempel

60.3.1. Interpretatie vanuit wat je weet, waardoor interpretatie en inleven in ander subjectief is. Ofwel: bepaald gedrag kan je niet verstehen als je het niet zelf hebt meegemaakt.

61. Wittgenstein I

61.1. Geïnteresseerd in beweringen over "het hogere", maar daar wil hij zinvolle en betekenisvolle zinnen over uiten.

61.2. Schreef boek Tractatus waarin zin van onzin gescheiden zou worden.

61.3. Hij verdedigde een correspondentietheorie van

61.3.1. 1) De waarheid = eigenschap van de zin wanneer die correspondeert met de feiten, dus wanneer het de wereld beschrijft zoals hij nu is.

61.3.2. 2) Betekenis (= picutre theory of truth/ meaning)

61.3.2.1. Voorbeelden betekenisloze zinnen: "Het schone en het goede zijn identiek." "De ziel is onsterfelijk." "De koe eet gras vanwege haar koeheid." --> Kunnen niet gecontroleerd worden met de waarheid.

61.4. "Je kunt alleen uitspraken doen over de waarneembare werkelijkheid.": alledaagse/ banale uitspraken en de empirische wetenschappen.

62. Wittgenstein

63. Logisch Positivisten

63.1. Bestond uit groep wetenschappers en filosofen die in 1929 een pamflet schreven. Belangrijk daarvan:

63.1.1. Wetenschappelijke wereldopvattingen worden uiteen gezet --> begin wetenschapsfilosofie.

63.1.2. Er wordt een omslag gemaakt van epistemologie (= waar komt kennis vandaan) naar wetenschap (= wat is wetenschap).

63.2. Vijf uitgangspunten:

63.2.1. Verwerping zinloze beweringen

63.2.1.1. Hiervoor wordt Wittgenstein I gebruikt: "Zinvolle beweringen zijn wetenschappelijke beweringen." Als iemand iets betekenisloos zegt, moet je doorvragen, i.p.v. direct ongelijk geven. Vaak kom je er dan achter dat het eerder metafysisch is. Volgens Ayer moet je het daar niet meer over hebben.

63.2.2. Logica

63.2.2.1. Uitspraken die de werkelijkheid direct beschrijven: protocolzinnen (Neurath)

63.2.2.1.1. Deze zinnen kun je aan elkaar verbinden via logica, maar logica levert geen kennis op over feiten van de wereld: LP verwerpen alle synthetisch a priori oordelen. Ze zijn tegen uitspraken van Kant, want LP zijn empiristen.

63.2.3. Positivisme: 2 betekenissen

63.2.3.1. Positie van Comté (HC3)

63.2.3.2. Opvatting die stelt dat alleen wetenschap kennis oplevert

63.2.3.2.1. Omslag van kennisleer naar wetenschap. LP zeggen beste methode om kennis te verwerven is wetenschap, dus kennis komt van wetenschap, maar: wat is wetenschap?

63.2.4. Geünificeerde wetenschap

63.2.4.1. LP tegen Hermeneutici: meenden dat alle wetenschappers samen aan één wetenschappelijke theorie over de wereld moesten werken. Wetenschap één geheel door: deductief-nomologisch model

63.2.4.1.1. Premisse 1: algemene uitspraak/ wet/ regel = nomologische uitspraak.

63.2.4.1.2. Premisse 2: beginuitspraak (zegt iets over individu dat onder de algemene regel valt)

63.2.4.1.3. Conclusie of voorspelling

63.2.4.2. Deductie is logisch geldig: conclusie volgt ook als premissen onjuist zijn, VB.: 1) alle zwanen zijn groen, 2) dit is een zwaan, 3) zwaan is groen (conclusie juist, ookal premissen onjuist)

63.2.4.3. Wetenschappen maken dus gebruik van algemene wetten, maar voor zowel ontdekken als rechtvaardigen van algemene wetten wordt inductie gebruikt, maar dan blijft inductieprobleem aanhouden (je weet het nooit 100% zeker).

63.2.5. Verifieerbaarheid (later confirmeerbaarheid) als demaracatiecriterium

63.2.5.1. Common sense check: criterium voor wetenschap moet natuurkunde als wetenschap classificeren en astrologie uitslagen van de wetenschap.

63.2.5.1.1. 7 demarcatiecriteria voor wetenschap (Dooremalen):

63.2.5.2. Demarcatiecriterium #1: verifieerbaarheid

63.2.5.2.1. Empirische verifieerbaarheid: vaststellen dat het waar is, dat het in principe mogelijk is om het vast te stellen aan de hand van ervaringen opgedaan via zintuigen, welke neutraal zijn.

63.2.5.3. Demarcatiecriterium #2: confirmeerbaarheid

63.2.5.3.1. Je gaat de zin pas echt accepteren, waneer je daadwerkelijk de confirmatie/ bevestiging gevonden hebt. Probleem: soms kletspraat geconfirmeerd --> zwak criterium, laat bijna alles toe (LP gefaald).

63.3. Evaluatie van Logisch Positivisme

63.3.1. Kritiekpunten

63.3.1.1. Geen demarcatiecriterium gevonden: verifieerbaarheid is te sterk en confirmeerbaarheid is te zwak.

63.3.1.2. Inductieprobleem met het deductief nomologisch model

63.3.1.3. Theoriegeladenheid van de waarneming met het deductief nomologisch model (VB.: vaas/ twee gezichten)

63.3.1.3.1. Visuele waarneming wordt niet alleen door waargenomen object bepaald, ook door theorieën in je hoofd. Wanneer er meerdere theorieën toepasbaar zijn, zijn er meerdere visuele waarnemingen mogelijk, waardoor je niet weet welke theorie klopt.

64. Willen af van onbegrijpelijke filosofie van Heidegger.

65. Voorbeeld:

65.1. Premisse 1: alle zwanen zijn wit

65.2. Premisse 2: dit is een zwaan

65.3. Conclusie: deze zwaan is wit

66. Lastig te rijmen: psychologie is wetenschap, terwijl demarcatiecriterium is: "objectiviteit", maar dat kan psychologie niet zijn m.b.t. mentale toestanden.

67. Kritisch rationalisme

67.1. Falsificationisme

67.1.1. = Poppers falsificationisme, heeft vier kenmerken

67.1.1.1. 1) Feilbaarheid van de mens

67.1.1.1.1. Ook de grootste wetenschappers kunnen het fout hebben: als je niks zeker weet, blijf je gokken.

67.1.1.2. 2) Falsifiseerbaarheid als demarcatiecriterium

67.1.1.2.1. Als je een theorie probeert te faliscificeren en dat mislukt, heb je ondersteunend bewijs materiaal: corroberated evidence. Dit wordt niet gezien als inductief bewijs, wat inductie is irrationeel en wetenschap is rationeel.

67.1.1.3. 3) Enkel falsificeerbare theorieën zijn informatief

67.1.1.3.1. "Morgen regent het, ... of niet", hier heb je niks aan: niet informatief

67.1.1.4. 4) Enkel door falsificatie kunnen we kennen vergroten

67.1.1.4.1. Wetenschappers houden een theorie voor waar, zolang hij niet gefalsicifeerd is.

67.1.1.4.2. Je hoopt door het wegstrepen van onware theorieën, je uiteindelijk bij de juiste uitkomt.

67.1.2. Falsificationisme leidt tot het juist demarcatiecriterium: falsifiseerbaarheid

67.2. Ingeboren ideeën

67.2.1. Popper: "Idee ingeboren ideeën is absurd. Maar mensen hebben wel ingeboren reacties (reflexen), waarmee te kunnen omgaan met bepaalde (onbewuste) situaties (verwachtingen).

67.2.1.1. Een van die verwachtingen noemt hij kennis (psychologisch of genetisch a priori) . Andere verwachting: regelmatigheid (v/d wereld).

67.3. Kritisch rationalisme

67.3.1. Mensen zijn inductiemachines: een verwachting waarmee we geboren zijn. We zoeken regelmaat (waar het niet is) en bedenken natuurwetten. Dit zorgt voor dogmatisch denken.

67.3.1.1. Dit is aangeboren: lastig rekenening te houden met feit dat we het fout kunnen hebben. Daarom:

67.3.1.1.1. Belangrijk om kritisch te blijven kijken (naar jezelf)! = kijken of theorie te falsificeren is.

67.3.2. Feitelijk legt Popper hier confirmation bias uit.

68. Karl Popper

69. Verschillen en overeenkomsten logisch positivisten en Karl Popper

69.1. Verschillen

69.1.1. Hij hanteert ander wetenschappelijk model dan LP

69.1.1.1. LP: observaties, inductie opstellen wetten, inductie verificatie wetten.

69.1.1.2. Popper: probleem, hypothese, proberen te weerleggen (= tegenintuitief)

69.1.2. Demarcatiecriteria van Popper is geen betekeniscriterium (enkel scheiding (pseudo)wetenschap. Wittgenstein I wilde zin van onzin onderscheiden. LP stelde dat demarcatiecriterium zowel:

69.1.2.1. 1) Wetenschap van pseudowetenschap moet onderscheiden

69.1.2.2. 2) Zin van onzin onderscheiden

69.2. Overeenkomsten

69.2.1. Popper is geen empirist, maar vind empirisme wel belangrijk, maar LP is te radicaal volgens Popper. Logica en wiskunde kunnen wel gebruikt worden, maar ze leveren geen kennis op.

70. Volgens Popper het beste wat je kun

70.1. "Een theorie met veel corroborerend bewijs en geen falsificerend bewijs" Alles in de wetenschap is dus hypothetisch.

71. Conclusie van Popper: je mag voorlopig accepteren wat wel te falsificeren is, maar nog niet gefalsificeerd is, want je gebruikt in je kritische methode geen inductie maar deductie.

72. Problemen met Poppers opvatingen:

72.1. Tijdelijke immunizatie is geen probleem: nieuwe theorieën moeten de mogelijkheid krijgen om te groeien en zichzelf te bewijzen. Hoeft niet meteen verworpen te worden.

72.2. Pseudowetenschappen doen ook falsifiseerbare uitspraken.

72.3. Vaststellen van het tegendeel is gebaseerd op inductie.

72.4. Vervangen van valse theorie met valse theorie is geen vooruitgang.

73. Conclusie kritisch rationalisme:

73.1. Gefaald: beter maar nogsteeds niet top. Falsifiseerbaarheid is wel een demarcatiecriterium, maar laat ook niet-wetenschappelijke zaken toe.

73.1.1. "Als een zin niet falsificeerbaar is, dan is het niet wetenschappelijk. Maar, als een zin niet wetenschappelijk is, kan het nog wel falsificeerbaar zijn."

74. Moderne vorm van empirisme

75. Moderne versie van rationalisme

76. Constructivisme

76.1. Wanneer onze theorieen veranderen, veranderen de feiten: feiten worden door ons geconstrueerd. Feiten zijn afhankelijk van onze theorie.

76.2. Dit impliceert:

76.2.1. Relativisme

76.2.1.1. = de waarheid van een zin is afhankelijk van de (geconstrueerde) feiten

77. Vanuit theoriegeladenheid ontstaat constructivisme

78. Idee komt van Wittgenstein: Deze twee impliceren elkaar: constructivisme (bewering dat feiten afhankelijk zijn van theorieen) impliceert relativisme (waarheid is afhankelijk van constructie) en andersom: als je stelt dat warheid van een zin of theorie afhankelijk is van de constructie van de werkelijkheid, impliceert dat evident constructivisme.

79. Verschil tussen Wittgenstein I en II:

79.1. WI: Betekenis woord is afhankelijk van referentie (picture theory of meaning). Woorden/ zinnen waarvan je niet kan vaststellen of ze naar iets verwijzen in de werkelijkheid, zijn zinloos. VB.: God is goed.

79.2. WII: Betekenis woord is niet afhankelijk van referentie, maar van context en hoe woord in context wordt gebruikt (meaning is use). Gebruikt notie van een taalspel.

79.2.1. Taalspel: afhankelijk van context. VB.: God verwijst in wetenschap naar niks, maar binnen taalspel van protestanten heeft het wel degelijk een betekenis.

79.2.2. Prive-taal is geen code. Is onmogelijk. Volgens empiristen wel mogelijk

80. Empirisch argument voor prive-taal:

80.1. Premisse 1: betekenis is afhankelijk van referentie

80.2. Premisse 2: psychologische termen verwijzen naar/ referen aan subjectieve toestanden

80.3. Premisse 3: inverted spectrum/ kleuren

80.4. Prive taal volgt volgens empirisme dus uit deze premissen en de ervaring als bron van kennis.

81. Wittgenstein II gaat hier tegenin door te zeggen dat publiek toegankleijk is, omdat taalspelen publieke regels kennen.

81.1. Er moeten publieke regels zijn. Als jij de enige bent die regels maakt in jouw prive taal, dan kan niemand anders je begrijpen. Jij jezelf ook niet.

81.1.1. VB.: Smurfen

82. Thomas Kuhn

82.1. Ging in tegenstelling tot Logisch Positivisten en Popper niet normatief te werk (zoeken naar norm/ demarcatiecriterium), maar juist descreptief: hij wilde beschrijven hoe wetenschap ontwikkelt: hoe komen wetenschappelijke theorieen tot stand?

82.2. Hij verdedigt relativisme en constructivisme. We hebben een theorie nodig die zaken ordent: paradigma.

82.2.1. Paradigma = theorie die zaak ordent, aangeeft welke verschijnselen van belang zijn, bevat theorie, methodologieën en aannames.

82.2.2. Volgens Kuhn zijn paradigma's incommensurabel, ze genereren verschillende wereldbeelden. Incommensurabiliteitsthese stelt dat verschillende paradigma's niet rationeel te vergelijken zijn, omdat je in andere taalspellen praat, omdat de betekenis en ereferentie van woorden zijn veranderd.

82.3. We kunnen uit Kuhn beschrijving van wetenschap een (onbedoeld) demarcatiecriterium halen: echte wetenschap heeft een paradgima met aannames, methodes en theorieen.

83. Samenvatting Kuhns beeld van verandering wetenschap

83.1. 0: voorwetenschappelijke periode

83.1.1. Ongeorganiseerde verscheidenheid aan activiteiten

83.2. 1: paradigma (normale wetenschap)

83.2.1. Paradigma geaccepteerd waarbinnen je werkt. Paradigma is nooit sluitend, er zijn altijd anomalieën (= onwetmatigheden). Deze problemen worden geprobeerd op te lossen.

83.3. 2: vertrouwenscrisis (abnormale wetenschap)

83.3.1. Wanneer er teveel problemen zijn met een paradigma, ontstaat een vertrouwenscrisis (start abnormale wetenschap). Twee manieren om deze periode af te sluiten:

83.3.1.1. Terug naar paradigma door vertrouwen te herstellen en problemen op te lossen.

83.3.1.2. Via een wetenschappelijke revolutie: accepteren van een ander paradigma.

83.4. 3: revolutie = nieuw paradigma

83.4.1. Nieuw paradigma is niet verenigbaar met een oud paradigma, he tis een rivaal. Even bestaan de paradgima's naast elkaar, daarna over naar nieuwe.

83.4.1.1. VB.: van geocentrische paradigma (Ptolomaeus) naar heliocentrisch paradigma (Copernicus).

83.4.1.2. Revolutie is radicale overgang van ene naar andere paradigma. Doel: verandering van systeem.

83.4.1.3. Revolutie slaagt als meerderheid het paradigma accepteert.

84. Let op: wisseling van paradigm is geen groei van kennis:

84.1. Popper: groei van kennis gaat via de negatieve weg naar de waarheid. Je streept dingen die onwaar zijn af.

84.2. Kuhn: groei van kennis enkel binnen een paradigma door het oplossen van problemen binnen het paradigma.

84.2.1. Nieuw paradigma is dus nooit vermeerdering/ groei van kennis.

85. Radicale conclusie:

85.1. Logisch positivisten:

85.1.1. Er is welliswaar verschil van mening mogelijk, maar we kunnen er over praten. Er zijn immers neutrale feiten die objectief van ons bestaan.

85.2. Kuhn:

85.2.1. Verschillen van mening maken de discussie onmogelijk, een ander paradigma veronderstelt een andere wereld. Wetenschappers die een nieuw paradigma hebben geaccepteerd, leven ook in een nieuwe wereld.

85.2.2. Ontologie: de theorie bepaalt wat er is.

86. Vanuit dit demarcatiecriterium: is psychologie een wetenschap?

86.1. David Palermo: "Ja psychologie is een volwassen wetenschap, het eerste paradigma was introspectionisme en na revolutie kwam behaviorisme.

86.2. Neil Warren: "Nee, Palermo kijkt naar wat hij zien wil, behaviorisme was alleen populair in US, niet Europa. Door deze negering:

87. Conclusie: het is dus niet duidelijk of psychologie één aleemeen geaccepteerd paradigma heeft.

88. Genuanceerd falsificationisme

88.1. Op zoek naar een demarcatiecriterium door falsificatie aan te passen van 1) dogmatisch, naar 2) methodologisch, naar 3) genuanceerd falsificationisme.

88.1.1. Hiervoor bestond al dogmatisch falsificationisme, uitgangspunten:

88.1.1.1. Elke wetenschappelijke theorie is feilbaar

88.1.1.2. Empirische basis is onfeilbaar

88.1.1.2.1. Dat is niet zo omdat theorie geladen is

88.1.1.3. Enkel op basis van empirische data kan je een theorie beoordelen

88.1.1.4. Wetenschappelijke rgoei gaat via verwerpen van theorie o.b.v. waargenomen feiten

88.2. Een wetenschappelijke theorie moet niet worden afgewezen als er 1 tegensprekend bewijs is (zoals Popper suggereerd). Lakatos stelt voor dat wetenschappelijke theorieën deel uit maakten van een onderzoeksprogramma dat bestaat uit twee delen:

88.2.1. Harde kern: fundamentele aannames van een theorie die niet zomaar verworpen worden, zelfs niet als ze tijdelijk in strijd zijn met waarnemingen.

88.2.2. Beschermende gordel: bestaat uit theorieën, aannames en hypothesen die de harde kern verdedigen tegen tegenspraak.

88.2.2.1. Als er tegenstrijdige gegevens opduiken, worden meestal niet fundamentele aannames aangepast, maar worden nieuwe verklaringen of aanpassingen toegevoegd om het probleem op te lossen.

88.3. Genuanceerd falsificationisme zegt dus dat wetenschappelijke theorieën moeten worden beordeeld o.b.v. vermogen om zich aan te passen en nieuwe voorspellingen te doen die worden getest i.p.v. meteen verwerpen na 1 mislukte voorspelling.

88.4. Theorie is wetenschappelijk zolang onderzoeksprogramma vooruitgang boekt en steeds betere verklaringen of voorspellingen doet.

88.5. Deze onderzoeksprogramma's kunnen zowel achter elkaar, als naast elkaar bestaan.

88.5.1. = niet commensurabel

89. Imre Lakatos

90. Constructivist en relativist

91. Feyerabend

91.1. Spreekt over tradities: vergelijkbaar met Kuhns paradigma's en taalspelen van Wittgenstein. Dit gaat verder dan de wetenschap.

91.1.1. Huidige Westerse wetenschap is één van de vele tradities. Volgens Kuhn kun je na een wisseling niet meer terug. Fayerabend zegt dat er meerdere zijn en kun je een paradigma/ traditie kiezen.

91.2. Zijn wetenschapsfilosofie/ epistemologie kun je samenvatten in:

91.2.1. Against method!

91.2.1.1. Fayerabend is in principe voor de wetenschap, maar tegen de wetenschap als enige bron ven kennis, omdat wetenschappers geen 'objectieve feiten' kunnen verwerven (door de theoriegeladenheid).

91.2.2. Anything goes!

91.2.2.1. Methodologisch anarchisme

91.2.2.1.1. Je mag elke andere methode gebruiken die je maar wil en wanneer je maar wil om tot kennis te komen.

91.2.2.1.2. Alle gedachten zijn vruchtbaar om kennis te verwerven. Verschil tussen wetenschap en pseudowetenschap is kunstmatig.

91.2.2.1.3. Wanneer je het verkeerde idee hebt dat wetenschap de enige methode is die objectieve feiten kan achterhalen, staat dat verwerving van kennis in de weg.

91.2.2.2. Dit is geen politiek anarchisme: hij wilde geen verandering in de maatschappij bewerkstelligen.

91.3. Volgens Feyerabend moet je als wetenschapper epistemologisch anarchist zijn:

91.3.1. Om de wereld te begrijpen moet je jezelf niet op voorhand restricties opleggen, want dan loop je kans dingen te missen.

91.3.2. Je moet mensen vrij laten in hun denken, zonder restricties.

92. Onderzoeksprogramma van Lakatos

92.1. Progressief onderzoeksprogramma

92.1.1. Door aanpassing van gordel wordt theorie complexer en krijgt steeds meer empirische meerinhoud.

92.1.1.1. = wetenschappelijk

92.2. Degeneratief onderzoeksprogramma

92.2.1. In het beste geval heb je allemaal falsifieerbare hypothese die telkens worden gefalsifieerd. Dit programma dient verlaten te worden omdat het geen empirische meerinhoud geeft (VB.: tovernarij)

92.2.1.1. = pseudowetenschappelijk

93. Heuristieken is een manier om via methodologische weg een antwoord op problemen te zoeken

93.1. Negatief heuristiek

93.1.1. Wat je niet mag doen. VB.: Harde kern opgeven.

93.2. Positieve heuristiek

93.2.1. Wat je wel moet doen. VB.: Gordel aanpassen.

94. Verschil tussen Kuhn en Lakatos

94.1. Kuhn: paradgima's zijn incommensurabel; Lakatos stelt van niet

94.2. Kuhn: paradigma's kunnen niet naast elkaar bestaan; Lakatos stelt van wel

95. Tegenstander van de constructivist is de wetenschappelijke realist.