1. Introductie in de psychiatrie & DSM-V
1.1. Medisch paradigma
1.1.1. Leidend principe: Symptoomreductie ( behandeling is geslaagd als de symptomen over zijn.
1.2. Psychiatrisch paradigma
1.2.1. Psychiatrisch paradigma: een psychiatrisch paradigma is een model of denkkader dat bepaalt hoe in de psychiatrie naar psychische gezondheid en behandeling wordt gekeken. Eerst werd het dominante paradigma verschoven in puur medisch biologisch model, dus je stoornissen vooral een ziekte in de hersenen werd beschouwd.
1.3. Stoornissen als uitgangspunt
1.4. DSM-V: observeren, classificeren, diagnosticeren
1.5. Positieve psychologie:
1.5.1. Rehabilitatiemethoden: Hierbij wordt gewerkt aan het herstel van een cliënt op verschillende levensgebieden, zoals werk, relaties en zelfstandigheid.
1.5.2. Herstelondersteunende zorg: De focus ligt op het versterken van hoop, betekenisgeving en persoonlijke regie.
1.5.3. Competentiebenadering: Hierbij wordt gekeken naar wat mensen wél kunnen, en hoe ze hun sterke kanten en vaardigheden verder kunnen ontwikkelen.
1.6. Classificeren: Het systematisch indelen in groepen of categorieën volgens vastgestelde criteria
1.7. Diagnosticeren: Het beschrijven en vaststellen van een psychische stoornis op basis van de klachten en problemen en symptomen die de patiënt ervaart en de verschijnselen die de clinicus vaststelt.
1.8. Het syndroom moet niet louter: bestaan uit een te verwachten en cultureel aanvaarde reactie op een bepaalde gebeurtenis (bijvoorbeeld rouw na de dood van een familielid) bestaan uit "deviant" gedrag (zoals acties van politieke, religieuze of seksuele minderheden).
2. Herstelbenadering SRH= kracht- en presentiegericht
2.1. SRH: Steunend Relationeel Handelen, gemaakt voor mensen mensen die psychische en sociale kwetsbaarheid ervaren.
2.1.1. Herstel is gebaseerd op Presentiegericht en Krachtgericht. Er wordt de focus gelegd op het oppakken van het gewone leven, participatie en herstel van burgerschap (van cliënt naar burger
2.1.1.1. Mensen met een kwetsbaarheid hebben recht op: •Volwaardig burgerschap (volwaardige burgers van de samenleving) •Keuze en controle (regie over leven en controle over uitvoeren van eigen bestaan) •Kwaliteit van bestaan (zelf inhoud en vorm kunnen geven aan het bestaan) •Ondersteuning
2.1.1.1.1. Herstelproces speelt zich grotendeels af in de innerlijk mens. Er zijn verschillende fase in een herstelproces
2.1.1.1.2. 1. Overweldigd zijn door de aandoening (crisis - stabilisatie) 2.Worstelen met de aandoening (heroriëntatie/verwerking) 3.Leven met de aandoening 4.Leven voorbij de aandoening (persoonlijk en maatschappelijk herstel)
2.1.1.1.3. Herstelfactoren om het herstelproces dan te bevorderen zijn: Motivatie: intrinsiek => drijvende krachten zoals hoop, wensen en aspiraties ➢Identiteit: ontwikkelen van persoonlijke identiteit (door o.a. construeren van eigen levensverhaal) ➢Kennis en vaardigheden: competenties om met de beperking om te gaan en meer zelfregie te ontwikkelen ➢Status en betekenisgeving: ontwikkelen van zingevende activiteiten, gewaardeerde sociale rollen en positieve relaties ➢Sociale en materiele steun: zoals lotgenotencontact, huisvesting, werk, professionele zorg en ondersteuning
2.2. Definitie SRH: “Is het proces waarin activiteiten plaatsvinden die er op gericht zijn om een persoon met psychische, sociale en andere beperkingen, te helpen diens levenskwaliteit zo groot mogelijk te laten zijn, teneinde zowel persoonlijk als maatschappelijk tot tevredenheid te kunnen functioneren in woon-, werk- en andere omgevingen naar keuze”
2.2.1. SRH is persoonlijke, professionele, evenwaardige relatie en daarbinnen aansluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt met als doel het bieden van efficiënte ondersteuning.
2.2.2. Fasen van het SRH: 1. RELATIEDIMENSIE Je verbinden met de ander. Present zijn, gericht op contact maken, persoonlijk kenbaar maken, werken aan vertrouwen => passend bij kernhandelingen verbinden en verstaan. 2. TIJDSDIMENSIE Datgene wat je doet laten aansluiten bij hoe de relatie zich ontwikkelt en bij tempo van herstelproces van de ander. 3. HANDELINGSDIMENSIE Bezig zijn met met doelen en activiteiten. Doen wat hierin steunend en helpend is en door ander ook zo ervaren wordt. Dus afstemmen => passend bij de kernhandelingen verzekeren en versterken. 4. TIJDSDIMENSIE Datgene wat je doet laten aansluiten bij hoe de relatie zich ontwikkelt en bij tempo van herstelproces van de ander.
2.2.2.1. Kernhandelingen van SRH: Verbinden, verstaan, verzekeren en versterken
2.2.2.1.1. De stappen die je nagaat: 1. Relatie opbouwen en behouden. 2. Informatie verzamelen. 3. Wensen+ doelen genereren. 4. Concreet plan maken. 5. Plan uitvoeren. 6. Continu het proces monitoren, evalueren waar nodig bijstellen.
2.2.3. Herstelresultaten voor rehabilitatiemethodieken (rehabilitatie is het ondersteunen van een cliënt tijdens herstelproces: Een gewaardeerde rol (opnieuw) verwerven ➢In deze rollen steeds succesvoller en tevredener worden ➢Symptomen verminderen/onder controle krijgen ➢Groter gevoel zelf effectief te zijn ➢Groter gevoel van welbevinden ➢Meer of kwalitatief betere interpersoonlijke contacten ➢Een betere fysieke gezondheid ➢Een groter gevoel van eigenwaarde
3. Krachtgericht werken: Zoeken naar krachten van de mens in het heden en verleden waar je in toekomst gebruik van kan maken. Heden: Aspiraties en wensen (ambities/hoop/dromen) ➢ Kernkwaliteiten ➢ Talenten en vaardigheden ➢ Datgene wat we weten over ons zelf => levenservaring ➢ Culturele, religieuze en spirituele bronnen ➢ Trots ➢ Krachten in de omgeving. Verleden: ➢De manier waarop iemand iets volhield ➢Veerkracht ➢Prestaties ➢Personen van wie ze steun hebben ontvangen/ervaren
3.1. Presentie: Presentie is een grondhouding. De mens staat voorop en niet de kwaal of het probleem ➢Contact van mens tot mens = evenwaardig. Van mens tot mens" betekent dat je dichtbij de ander durft te komen door niet enkel te vertrouwen op je professionele rol, maar door ook je menselijke kant te laten zien. Meeleven •Betrokken zijn •Aandachtig zijn •Toegewijd zijn. Het is belangrijk om te zoeken naar een band met de ander en niet gelijk naar de hulpvraag.
4. HC opstartcollege
4.1. Socialisatie: Het proces waarbij iemand bewust, onbewust normen, waarden en cultuurkenmerken van een groep krijgt aangeleerd.
4.1.1. Primaire socialisatie: Opvoeding, welke normen en waarden kun je vanuit je opvoeding meenemen?
4.1.2. Secundaire socialisatie: Netwerken; welke normen en waarden vanuit netwerken? Bijvoorbeeld bij groepen, sportverenigingen etc.
4.1.3. Tertiaire socialisatie: Media; welke waarden en normen vanuit de media meegekregen?
4.2. Normaal: Wat vaak voor komt, zoals de mensen het doen. Wat gewoon is.
4.2.1. Nature: de aangeboren eigenschappen en genetische factoren waarmee iemand wordt geboren. Biologische facotoren
4.2.2. Nurture: Invloeden van omgevingsfactoren. Zoals opvoeding, cultuur, ervaring of sociale interacties.
4.3. DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition)
4.3.1. DSM-5 bevat een lijst met verschillende psychische aandoeningen en beschrijft de symptomen erbij. Een handleiding voor het herkennen en benoemen van psychische problemen.
4.3.1.1. CGO betrekking: Chronische depressie wordt in de DSM-5 beschreven als PDS (Persisterende Depressieve Stoornis)
4.3.1.1.1. Kenmerken van PDS volgens DSM-5
4.4. gedrags-psychologisch syndroom gaat samen met: Actueel lijden of onvermogen ( te kort schieten op een of meerdere functies van het functioneren) of met significante toegenomen risico om dood te gaan, pijn te lijden, of de persoonlijke vrijheid te verliezen.
4.5. Zes domeinen die iets zeggen over stoornissen volgens Vandereycken (2008): Observeren is het (bewust) waarnemen van een persoon en het beschrijven van wat je ziet. Dat kunnen handelingen van bijvoorbeeld kinderen zijn, maar ook de houding, het gedrag, interacties tussen kinderen of gebeurtenissen.
4.5.1. Expressie en motoriek: Lichaamshouding, psychomotoriek en spraak.
4.5.2. Bewustzijn: Helderheid, aandacht of opmerkzaamheid.
4.5.3. Zelfbeleving: Zelfbeeld, lichaamservaring.
4.5.4. Waarneming: Sensorische vervormingen, illusies en hallucinaties.
4.5.5. Denken en geheugen: Formele (de wijze waarop) en inhoudelijke (de gedachte) denkstoornissen, stoornissen van het geheugen En stoornissen van de intelligentie
4.5.6. Gevoelens en verlangens: Gevoelsleven, verlangens en wil.
4.6. Paradigma: een samenhangend stelsel van theorieën en modellen waarin de werkelijkheid beschreven wordt. De manier hoe de werkelijkheid wordt ervaren. Kortom, een paradigma bepaalt waar je op focust en hoe je iets probeert te begrijpen
4.6.1. Voorbeeld van een medisch, fenomenologisch en psychologisch paradigma.
4.6.1.1. Medisch paradigma: kijkt vooral naar lichamelijke en fysieke oorzaken
4.6.1.2. Het fenomenologisch paradigma kijkt naar hoe iemand iets ervaart en wat het voor die persoon betekent.
4.6.1.3. Het psychologisch paradigma kijkt naar gedachten, emoties en gedrag als mogelijke oorzaak.