1. Coaching, 8.3.3
1.1. Instrumenten
1.1.1. Vragen stellen
1.1.2. Actief luisteren
1.1.3. Feedback geven
1.2. Coachingsstijl
1.2.1. Leidinggeven
1.2.2. Begeleiden
1.2.3. Aansporen
1.2.4. Delegeren
2. Groepen, par. 8.2
2.1. Besluitvorming
2.1.1. Nominale groepstechniek
2.1.2. Delphi-techniek
2.1.3. Brainstormen
2.1.4. Besluitvormingsregels
2.1.4.1. Vetorecht
2.1.4.2. Unanimiteit
2.1.4.3. Consensus
2.1.4.4. Meerderheid
2.1.4.5. Eenmansregel
2.2. Groupthink (Janis, 1971, 1972)
2.2.1. Illusie van onkwetsbaarheid
2.2.2. Illusie van moraliteit
2.2.3. Illusie van unanimiteit
2.2.4. Collectieve rationalisatie
2.2.5. Bewust achterhouden van informatie
2.2.6. Zelfcensuur
2.2.7. Directe pressie
3. Leiderschap, par. 8.3
3.1. The manager has his eye on the bottom line; the leader has his eye on the horizon (Bennis)
3.2. Belangrijke eigenschappen (Bennis)
3.2.1. Aandacht
3.2.2. Betekenis
3.2.3. Vertrouwen
3.2.4. Zichzelf managen
3.3. Leiderschapsstijl, par. 8.3.2
3.3.1. Autoritair vs. democratisch
3.3.1.1. Theorie X en theorie Y (McGregor)
3.3.2. Resultaat- vs. relatiegericht
3.3.2.1. Managerial grid (Blake en Mouton, 1972)
3.3.3. Transformationeel vs. transactioneel leiderschap
3.3.3.1. Transformationeel leiderschap (o.a. Burns, 1978; Bass, 1985)
3.3.3.1.1. Charisma
3.3.3.1.2. Persoonlijke aandacht
3.3.3.1.3. Uitdagingen
3.3.3.1.4. Visie
3.3.4. Aanvulling op Thuis en Stuive: recentere leiderschapsstijlen na transformationeel leiderschap o.a. ethisch leiderschap, dienend leiderschap, en authentiek leiderschap
4. Communicatie, par. 8.4
4.1. Horizontale communicatie
4.2. Verticale communicatie
4.3. Laterale communicatie
5. Cultuur, par. 8.5
5.1. Lagen in een organisatiecultuur
5.1.1. Cultuur
5.1.2. Symbolen
5.1.3. Helden en verhalen
5.1.4. Rituelen en tradities
5.1.5. Waarden en normen
5.2. Cultuurtypen (Handy, 1985) zie ook fig. 8.11
5.2.1. Rollencultuur
5.2.2. Personencultuur
5.2.3. Machtscultuur
5.2.4. Taakcultuur
6. Psychologie, par. 8.1
6.1. Macht, par. 8.1.1
6.1.1. Legitieme macht
6.1.2. Beloningsmacht
6.1.3. Sanctionele macht
6.1.4. Informele macht
6.1.5. Referentiemacht
6.1.6. Deskundigheidsmacht
6.2. Weerstand, par. 8.1.2
6.2.1. Weerstand op organisatieniveau (Katz, & Kahn, 1966)
6.2.1.1. overdreven stabiliteit
6.2.1.2. te beperkte blik op verandering
6.2.1.3. groepsinertie
6.2.1.4. bedreigde expertise
6.2.1.5. bedreigde macht
6.2.1.6. toewijzing van middelen
6.2.1.7. te beperkte blik op verandering
6.2.2. Weerstand op individueel niveau (Zaltman, & Duncan, 1977; Nadler, 1983)
6.2.2.1. Gewoonte
6.2.2.2. Veiligheid
6.2.2.3. Economische factoren
6.2.2.4. Angst voor het onbekende
6.2.2.5. Gebrek aan bewustheid
6.2.2.6. Sociale factoren
6.2.3. Weerstandvermindering (Kotter, & Schlesinger, 1979)
6.2.3.1. Communicatie
6.2.3.2. Participatie en betrokkenheid
6.2.3.3. Faciliteiten en ondersteuning
6.2.3.4. Onderhandeling en instemming
6.2.3.5. Manipulatie en coöptatie
6.2.3.6. Dwingen
6.3. Attitude, par. 8.1.3
6.3.1. Componenten van een attitude (Daft, 2003)
6.3.1.1. Cognitie
6.3.1.2. Affectie (emoties)
6.3.1.3. Gedrag
6.3.2. Betrokkenheid (commitment)
6.3.3. Cognitieve dissonantie
6.4. Perceptie, par. 8.1.4
6.4.1. Ontstaan van verkeerde perceptie
6.4.1.1. Stereotypering
6.4.1.2. Projectie
6.4.1.3. Halo-effect
6.4.1.4. Defensieve perceptie
6.5. Persoonlijkheid, par. 8.1.5
6.5.1. Big five (o.a. Barrick, & Mount, 1991)
6.5.1.1. Openstaan voor nieuwe ervaringen
6.5.1.2. Consciëntieus
6.5.1.3. Extravert
6.5.1.4. Vriendelijk
6.5.1.5. Emotionele stabiliteit
6.5.2. EQ (emotionele intelligentie, Goleman, 1999)
6.5.2.1. Zelfbewustzijn
6.5.2.2. Vermogen om emoties te managen
6.5.2.3. Vermogen om jezelf te motiveren
6.5.2.4. Empathie
6.5.2.5. Sociale vaardigheden
6.5.3. Locus of control
6.6. Motivatie, par. 8.1.6
6.6.1. Maslow (1943)
6.6.1.1. Zelfverwerkelijking
6.6.1.2. Behoefte aan waardering en erkenning
6.6.1.3. Behoefte aan acceptatie
6.6.1.4. Behoefte aan veiligheid en zekerheid
6.6.1.5. Fysiologische behoeften
6.6.2. Extrinsieke motivatie vs. intrinsieke motivatie