1. Tema 23
1.1. methodisch observeren
1.1.1. volgens vaste stappen, je werkt volgens het observatie plan.
1.1.1.1. stappen van het observatieplan:
1.1.1.1.1. bepaal de begin situatie
1.1.1.1.2. verzamel achtergrondgegevens
1.1.1.1.3. bepaal het doel en de doelgroep
1.1.1.1.4. kies observatiehulpmiddelen
1.1.1.1.5. bepaal de observatiemethode
1.1.1.1.6. bepaal te observeren gedrag
1.1.1.1.7. bepaal de observatiesituaties
1.1.1.1.8. bepaal de observatie data en tijdstippen
1.1.1.1.9. kies een manier van rapporteren
1.1.2. tijdsteekproef
1.1.2.1. Om een bepaalde tijd leg je het gedrag vast.
1.1.3. neem gewenst gedrag ook mee in de observatie omdat:
1.1.3.1. methodisch argument: wat je aanvankelijk dacht blijkt niet te klopen.
1.1.3.2. argument op basis van effectiviteit: je kunt d eleerling op bsis van deze gegevens helpen zich vaker zo te gedragen.
1.1.3.3. pedagogisch argument: je kunt de leerling bevestiging geven.
2. Thema 24
2.1. groepsprocessen observeren
2.1.1. kunnen twee soorten info. verschaffen :
2.1.1.1. info. over hoe een individueel kind zich in de groep gedraagt en hoe het in de groep "ligt".
2.1.1.2. info. over hoe de groep als groep functioneert.
2.1.2. groepsorde : De plaats die mensen innemen in een groep.
2.1.2.1. factoren die mee spelen in het ontstaan van een groeps orde:
2.1.2.1.1. fysieke eigenschappen
2.1.2.1.2. verbale begaafdheid
2.1.2.1.3. goed emotorische ontwikkeling
2.1.3. achtergrond gegevens:
2.1.3.1. Wat heeft de groep net gedaan?
2.1.3.2. Wat doet de groep nu?
2.1.3.3. Hoe is de situatie?
2.1.4. stel een doel, beperk dit tot een punt bijvoorbeeld:
2.1.4.1. Bij wie ligt het initiatief?
2.1.4.2. Hoe komt de keuze van een activiteit tot stad?
2.1.4.3. Hoe is de taakverdeling tijdens de activiteid?
2.1.4.4. Is er een leider-volger patroon?
2.1.4.5. Hoe komt de keuze van een speelgenootje tot stand?
2.1.4.6. Is er srake van isolement?
2.1.5. groepsprocessen vastleggen:
2.1.5.1. sociogram
2.1.5.1.1. circeldiagrammen
2.1.5.1.2. staafgrafieken
2.1.5.1.3. tabellen
2.1.6. schriftelijk groepsintervieuw : vragenlijst die de leerlingen zelf invullen.
2.1.6.1. Houd rekening met het rive gebied, leg uit waarom je dit allemaal van ze wilt weten.
2.1.6.2. Je stelt vragen over:
2.1.6.2.1. Wat doen ze bijvoorbeeld buiten school?
2.1.6.3. geeft info. over:
2.1.6.3.1. De mate van geliefd zijn van leerlingen.
2.1.6.3.2. interessegebieden buiten school
2.1.6.3.3. interessegebieden op school
2.1.6.3.4. Wat beweegt een leerling om kwaad te worden?
2.1.6.3.5. Waar word een leering blij van?
2.1.6.4. let op! De interpertatie laat je altijd over aan de specialisten!
3. Thema 22
3.1. observeren
3.1.1. waarnemen
3.1.1.1. Ovangen van signalen uit je omgeving doormiddel van zintuigen.
3.1.1.2. waarnemingsfouten :
3.1.1.2.1. onvolledig waarnemen
3.1.1.2.2. ieder kan iets anders waarnemen
3.1.1.2.3. onjuist waarnemen
3.1.2. interperten
3.1.2.1. Je geeft je betekenis aan het geen wat je hebt gezien. Dit ontstaat door je eigen ervaringen en mening.
3.1.2.2. interperten is belangrijk om tot conclusies te komen.
3.1.2.3. Factoren die invloed hebben op je onterpertatie:
3.1.2.3.1. de situatie
3.1.2.3.2. je eigen gekleurde bril
3.1.3. Je eigen referentiekader
3.1.3.1. heeft invloed op je manier van interperteren.
3.1.3.2. komt tot stand door de volgende factoren:
3.1.3.2.1. waarden en normen
3.1.3.2.2. humeur
3.1.3.2.3. oordelen
3.1.3.2.4. aandacht
3.1.3.2.5. (on) bekendheid
3.1.3.2.6. hoe je in je vel steekt
3.2. objectief observeren
3.2.1. alleen feiten
3.2.2. geen mening of interpertaties
3.2.3. is herhaalbaar
3.3. Redenen om te observeren
3.3.1. je wilt aansluiten bij de leerlingen
3.3.2. je wilt de juist aanpak bepalen bij een probleem
3.3.3. de leerlingen gaan naar een volgende leeraar.