Woordsoorten
Door Kim Terpstra
1. Werkwoorden
1.1. Dingen die je kunt doen
1.1.1. Lopen
1.1.2. Rennen
1.1.3. Fietsen
1.1.4. Spelen
1.1.5. Zijn
1.1.6. Gaan
1.2. Waar je IK- HIJ-WIJ voor kan zetten
2. Bijvoeglijke naamwoorden
2.1. .............................................................
2.1.1. ..................
2.1.2. .......................
2.1.3. ..................
3. Voorzetsels
3.1. .............................................................
3.1.1. ................
3.1.2. ..............
3.1.3. ..............
3.1.4. .................
4. ......................................
4.1. ........................................
4.1.1. ................
4.1.2. ...............
4.1.3. .................
4.1.4. ..................
5. Lidwoorden
5.1. De
5.2. Het
5.3. Een
6. Zelfstandige naamwoorden
6.1. Je kunt er tegenaan plassen
6.1.1. Mensen
6.1.1.1. meisje, opa, bakker, leraar, pubers
6.1.2. Dingen
6.1.2.1. schoen, stoel, tafel
6.1.3. Dieren
6.1.3.1. ijsbeer, vlieg, panter
6.1.4. Planten
6.1.4.1. roos, kastanjeboom
6.1.5. Namen
6.1.5.1. Linda, meneer de Vries, Shell, Facebook
6.1.6. Landen/plaatsen
6.1.6.1. Amsterdan, Wachtum, Ethiopië