hoofdstuk 2: water

Create a To-Do list for your upcoming tasks

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
hoofdstuk 2: water Door Mind Map: hoofdstuk 2: water

1. paragraaf 2: de bijzondere stof water

1.1. eigenschappen van water

1.1.1. dichtheid

1.1.1.1. vloeistof - grootste dichtheid

1.1.1.2. vaste stof - kleinere dichtheid

1.1.1.3. gas - kleinste dichtheid

1.1.1.4. hierdoor kan ijs op water drijven

1.1.2. soortelijke warmte

1.1.2.1. hoeveelheid warmte die nodig is om 1 kilogram van water een graad warmer te maken

1.1.2.2. 1 kilogram water heeft veel energie nodig om 1 graad celsius te kunnen stijgen

1.1.3. hoog kookpunt

1.1.3.1. kookpunt is afhankelijk van de massa van een molecuul, maar ook van het soort bindingen tussen de moleculen

1.1.4. grote oplosvermogen

1.1.4.1. er lossen veel verschillende stoffen op in water

1.1.4.2. er is geen enkele stof die zoveel stoffen in zich laat oplossen

1.1.4.3. door het grote oplosvermogen kunnen wij goed leven, ons lichaam bestaat uit een groot deel uit water

2. paragraaf 1:watervoorziening

2.1. goed doorlezen!

3. paragraaf 3: water als oplosmiddel

3.1. oplosbaarheid van een stof

3.1.1. het maximaal aantal gram dat je kan oplossen in 1 kg van het oplosmiddel

3.1.2. de oplosbaarheid is afhankelijk van het soort oplosmiddel

3.1.3. de temperatuur heeft ook invloed op de oplosbaarheid

3.2. oplossing:

3.2.1. (vaste) oplosbare stof in een vloeistof

3.2.2. altijd helder

3.2.3. soms kleurloos, soms kleur

3.3. suspensie

3.3.1. vaste onoplosbare stof in een vloeistof

3.3.2. altijd troebel

3.3.3. altijd een kleurtje

3.4. bindingen tussen moleculen

3.4.1. tussen moleculen werkt een kracht; Van der Waals-kracht

3.4.2. tijdens het oplossen van een stof worden alle bindingen tussen moleculen verbroken

3.4.3. als de stof is opgelost worden er weer nieuwe bindingen tussen de moleculen gevormd

3.5. oplosmiddelen

3.5.1. water is het meest gebruikte oplosmiddel

3.5.2. niet alle stoffen lossen op in water

3.5.2.1. deze lossen misschien wel op in wasbenzine, alcohol, ect

4. practicum 1: is elke stof oplosbaar?

4.1. welke stoffen zijn opgelost in water?

4.1.1. ammonium

4.1.2. natriumchoride

4.1.3. natriumcarbonaat

4.2. welke stof is oplosbaar in wasbenzine?

4.2.1. jood

5. paragraaf 4: waterkwaliteit.

5.1. verschillende soorten van water scheiden

5.1.1. drinkwater door destilleren

5.1.1.1. het scheiden van een mengsel van een vloeistof opgelost in een vloeistof

5.1.1.2. het scheiden van een mengsel van een oplosbare stof in een vloeistof

5.1.1.3. een scheidingsmethode die gebruikt maakt van het verschil in kookpunt.

5.1.1.3.1. drinkwater door me

5.1.1.4. zie figuur 2.12

5.1.2. drinkwater door membraanfiltratie

5.1.2.1. een membraan is een dun vlies met hele kleine gaatjes waar vrijwel alleen maar watermoleculen door heen gaan

5.1.3. adsorberen

5.1.3.1. een scheidingsmethode die gebruikt maakt van het verschil in aanhechting aan het adorptiemiddel

5.1.3.2. met adsorberen kan je kleur-, geur-, en smaak-stoffen verwijderen

5.1.3.3. de kleur-, geur- en smaakstoffen hechten zich aan een absorptiemiddel.

5.1.3.4. een voorbeeld hiervan is 'actieve kool' (heel fijn koolstofpoeder)

5.2. ADI-waarde

5.2.1. ADI=Aanvaardbare Dagelijkse Inname

5.2.2. geeft aan hoeveel milligram (mg) van een stof iemand per dag per kilogram (kg) lichaamsgewicht maximaal mag binnenkrijgen

5.3. hard & zacht water

5.3.1. water waar veel kalk in opgelost is, noem je hard water

5.3.2. water waar weinig kalk in opgelost is, noem je zacht water

5.3.3. de hardheid wordt bepaald door de hoeveelheid kalk die per 1 liter water aanwezig is

5.3.4. de hardheid wordt uitgedrukt in Duitse hardheidsgraden (D graden)

5.3.4.1. ONTHOUD: 1 D graden = 7,1 MG opgeloste kalk per 1 liter water

6. paragraaf 5: cosmetica

6.1. de bouw van een zeepmolecuul (emulgator)

6.1.1. staart

6.1.1.1. hydrofoob (watervrezend)

6.1.2. kop

6.1.2.1. hydrofiel (waterlievend)

6.2. de werking van zeep

6.2.1. 1. zeepmoleculen gaan op zoek naar een vetvlek. zodra ze er eentje gevonden hebben vallen de zeepmoleculen gezamenlijk de vetvlek aan.

6.2.2. 2. de hydrofobe staart zet zich vast in de vetvlek, zodat deze niet meer in aanraking komt met watermoleculen. de hydrofiele kop trekt aan de staart, omdat de kop graag tussen de watermoleculen zwemt.

6.2.3. 3. er is nu een mengsel ontstaan dat we een emulsie noemen. de vloeibare vetvlek is nu opgelost in het water met behulp van een extra stof, ook wel emulgator genoemd

6.2.4. zie figuur: 2.25

6.3. de pH van een oplossing

6.3.1. geeft aan hoe zuur of basisch een oplossing is

6.3.1.1. pH 1-6,5 = zuur

6.3.1.2. pH 6,6-7,4 = neutraal

6.3.1.3. pH 7,5-14 = basisch

6.3.1.4. hoe zuurder de oplossing, hoe lager de pH

6.3.1.5. hoe basischer de oplossing, hoe hoger de pH

6.3.2. pH = zuurgraad

6.4. aantonen van een zure, basisch of neutrale oplossing

6.4.1. met behulp van: lakmoespapier

6.4.2. met behulp van: universeel indicatorpapier

6.4.2.1. meet presieer de pH-waarde

6.4.2.2. ook wel pH-strookjes

7. paragraaf 6: reinigingsmiddelen

7.1. soorten zeep

7.1.1. natuurlijk zeep

7.1.1.1. gemaakt uit grondstoffen van plantaardige en dierlijke oliën en vetten

7.1.2. synthetische zeep

7.1.2.1. de grondstoffen bestaan uit aardolieproducten die door mensen zijn gemaakt

7.1.2.2. detergent = synthetische zeep

7.2. zure schoonmaakmiddelen

7.2.1. een pH tussen 1 en 6,5

7.2.2. hoe zuurder een schoonmaakmiddel, hoe agressiever

7.2.3. met zure schoonmaakmiddelen kan je bijvoorbeeld cementresten verwijderen en kalkaanslag.

7.2.4. voorbeelden:

7.2.4.1. zoutzuur

7.2.4.2. schoonmaakazijn

7.2.4.3. citroenzuur

7.2.4.4. mierenzuur

7.3. basisch schoonmaakmiddelen

7.3.1. een pH tussen 7,5 en 14

7.3.2. hoe basischer een schoonmaakmiddel, hoe agressiever

7.3.3. met basische schoonmaakmiddelen kan je kozijnen vetvrij maken en gestolde veresteren verwijderen

7.3.4. voorbeelden:

7.3.4.1. amonia

7.3.4.2. gootsteenontstopper