4. De meeste toetsen functioneren als scherprechter.
5. Summatieve functie van een toets: De toetsuitslag bepaalt welkde studenten de stof beheersen / competent zijn en welke niet.
6. Formatieve functie van een toets: Aan de hand van de toetsuitslag is te beoordelen welke onderwerpen studenten (nog)niet beheersen, en dus bijsturing behoeven.
7. In de constructiefase Inhoudelijke en vormtechnische eisen: betrekking op doelstelling, relevantie, zorgvuldige formulering.
8. Bij de samenstelling Een specificatietabel zorgt voor een goede vraagverdeling wat betreft de onderwerpen en het cognitieve niveau: representativiteit, validiteit.
9. Na afname Kwaliteitscontrole
10. Validiteit
11. Betrouwbaarheid
12. Objectiviteit
13. Transparantie
14. Normering
15. Inhoudsvaliditeit: De mate waarin de toets als geheel representatief is voor datgene wat men met de toets wil nagaan. Ieder belangrijk onderwerp uit de leerstof moet worden bevraagd.
16. Begripsvaliditeit: De mate waarin de toetsscore kan worden beschouwd als een maat voor het bedoelde theoretische begrip. Meten wat je beoogde te meten.
17. Criteriumvaliditeit: De mate waarin de toetsscore samenhangt met soortgelijke metingen buiten de toets.