1. Begripssituering
1.1. stabiele en samenhangende persoonskenmerken
1.2. 1) persoonlijkheden beschrijven om versch in gedrag waar te nemen
1.3. 2) causaal verband tussen gedrag en persoonlijkheid
1.4. postmoderne denken: zelfbeeld (constructie door versch rollen)
2. Begripsdefiniëring
2.1. uiting in gedragingen
2.2. benadrukt unieke in mens
2.3. contextuele verbanden
2.4. geheel van persoonlijkheidseigenschappen
3. Onderdelen
3.1. Karakter
3.1.1. hoe andere mensen het gedrag van een persoon ervaren
3.2. Temperament
3.2.1. aangeboren reactiepatroon, bereidheid tot actie
3.3. Constitutie
3.3.1. alle lichamelijke eigenschappen die op erfelijkheid berusten
4. Temperament
4.1. Hypocrates: 4 lichaamssappen
4.1.1. gele gal
4.1.2. zwarte gal
4.1.3. slijm
4.1.4. bloed
4.2. Galenus: 4 temperamenten
4.2.1. cholerisch
4.2.1.1. opvliegend, prikkelbaar
4.2.2. melancholisch
4.2.2.1. droevig, depressief
4.2.3. flegmatisch
4.2.3.1. lusteloos, lui
4.2.4. sanguinisch
4.2.4.1. levendig, vrolijk
5. Constitutie
5.1. frenologie
5.2. morfologie
5.3. Typologie van Sheldon: onderzoek op embryo's, 3 lagen
5.3.1. 1. endoderm: spijsvertering
5.3.1.1. endomorfe type (dik)
5.3.2. 2. mesoderm: spieren, hart, bloedvaten
5.3.2.1. mesomorfe type (atleet)
5.3.3. 3. ectoderm: huid, zenuwstelsel, hersenen
5.3.3.1. ectomorfe type (mager)
5.3.4. bij elke persoon 1 laag dat sterker ontwikkelt
5.4. Endomorf
5.4.1. rondheid
5.4.1.1. Kalm, sociaal, betrouwbaar, verdraagzaam, extravert
5.4.1.1.1. manisch-depressief: ups en downs
5.5. Mesomorf
5.5.1. gespierdheid
5.5.1.1. Energiek, agressief, zelfzeker, leeft hier en nu, gericht op winnen
5.5.1.1.1. delinquentie: criminaliteit
5.6. Ectomorf
5.6.1. dunheid
5.6.1.1. Kwetsbaar, hypergevoelig, gericht op toekomst, introvert, veranderlijk
5.6.1.1.1. schizofrenie: psychotisch zijn