1. Subcultuur
1.1. Wanneer binnen een groep bepaalde waarden, normen en andere cultuurkenmerken afwijken van de dominante cultuur.
2. Culturele diversiteit
2.1. Diversiteit is verscheidheid (veelheid van verschillende zaken), culturele diversiteit is een verscheidenheid aan culturen.
3. Pluriforme & Multiculturele Samenleving
3.1. Multicultureel is veel culturen. Pluriform is veelvormig. Een multiculturele samenleving is dus een samenleving met veel culturen. Een pluriforme samenleving is een samenleving met allerlei culturen/samenstellingen.
4. Nature-Nurture
4.1. Nature-aanhangers cinden dat ons gedrag het meeste bepaald wordt door onzze genen. Denk aan aangeboren eigenschappen zoals lichaamsbouw, rimtegevoel, seksuele voorkeur en agressiviteit. Nurture-aanhangers denken dat ons gedrag het meeste wordt bepaald door wat we aangeleerd hebben gekregen vanuit onze omgeving.
4.1.1. ik denk dat ons gedrag het meeste wordt bepaald door wat we aangeleerd hebben gekregen vanuit onze omgeveing
5. cultuur
5.1. Alle normen, waarden en andere aangeleerde (cultuur)kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen.
5.1.1. Turkse normen en waarden
6. Allochtoon/Autochtoon
6.1. Allochtoon = iemand die zelf, of van wie tenminste één van zijn ouders in het buitenland geboren is. Autochtoon = iemand die woont in het land waar hij/zij en zijn/haar ouders geboren en opgegroeid zijn.
6.1.1. ik ben allochtoon. omdat mijn ouders geboren zijn in een ander land.
6.1.2. sommige vrienden zijn autochtoon
7. Sociale cohesie
7.1. De onderlinge verbondenheid tussen groepen mensen. Deze verbondheid komt doordat we met elkaar te maken hebben en van elkaar afhankelijk zijn. Deze verbondenheid wordt versterkt als we elkaar kennen en overeenkomsten met elkaar hebben/zien.
8. Dominante cultuur
8.1. De belangrijkste cultuur in een samenleving, waarvan alle kenmerken worden geaccepteerd door de meeste mensen in die samenleving.
9. Tegencultuur
9.1. Een groep die zich duidelijk verzet of zelfs een bedreiging vormt voor de dominante cultuur.
10. socialisatie/cultuuroverdracht
10.1. cultuuroverdracht = het leren van cultuur, een andere woord voor socialisatie. socialisatie = het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van een samenleving of groep aanleert. socialisatie vindt plaats door imitatie van anderen en onformatie over de cultuur.
10.1.1. we leren over andere culturen doordat we naar school gaan met kinderen die verschillende culturen hebben
11. Sociale controle en sancaties
11.1. sociale controle = de manier waarop mensen andere mensen stimuleren zich aan de geldende normen te houden. sociale controle zorgt voor orde, zekerheid en rust in de samenleving. sancaties = een manier van belonen of straffen bij sociale controle. positieve sancties stimuleren mensen zich verder aan de normen te houden door beloningen te geven bij goed gedrag. negatieve sancties bestraffen het afwijken van de geldende norm. Sancties kunnen formeel zijn - vanuit geldende regels of het gezag - of informeel - vanuit mensen onder elkaar.
11.1.1. sancties: negatief formeel = boete positief informeel = applaus na voorstelling negatief informeel = kind naar kamer sturen
12. socialiserende instituties
12.1. instellingen, organisaties en collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvind. Bijv. gezin, school, werk, sport. Collectieve gedragspatronen zijn gemeenschappelijke gebeurtenissen zoals feestdagen maar ook 'heet weekend' en 'verkiezingen'.
13. internalisatie
13.1. Het automatiseren van gedragspatronen zoals van je verwacht wordt. zoals eten met bestek, zindelijk worden, etc.
14. sociale identiteit
14.1. indentiteit = wie jij bent. je hebt hierbij verschillende rollen, zoals leerling, zoon/dochter, broer/zus of vriend/vriendin. sociale identiteit = wanneer je bij een groep hoort en je hiermee identificeert. je voelt je dan ook aangesproken wordt en spreekt ook namens de groep.
14.1.1. ik ben een dochter, een zusje en een vriendin.
14.1.2. ik ben een turk
15. individualisme VS collectivisme
15.1. Een cultuur die individualistisch is legt de nadruk op persoonlijke ontwikkeling en het individu. Een cultuur die collectivistisch is vind het individu van ondergeschikt belang ten opzichte van de grotere groep, het collectief.
16. loyaliteit
16.1. de mate waarin je trouw bent aan je groep. je kunt bij verschillende subculturen horen an loyaal zijn aan deze verschillende culturen. wanneer deze culturen tegenculturen zijn kunnnen de loyaliteiten van een persoon botsen: moet je de ene of de andere cultuur loyaal zijn?
17. Motieven om te migreren
17.1. Politieke motieven = wanneer mensen vertrekken omdat de politieke situatie in het land niet veilig is voor hen. Dit kan zijn door oorlog, geloofsovertuiging, seksuele voorkeur, etc...
17.2. Economische motieven = wanneer mensen uit hun land vertrekken om ergens anders financiële kansen te krijgen. Bijv. gastarbeiders en kennismigranten.
17.2.1. de turken kwamen vooral door economische motieven naar nederland.
17.3. Sociale motieven = wanneer mensen vertrekken om te trouwen, een gezin te starten of juist met hun gezin herenigd te worden.
17.3.1. natuurlijk willen mensen zich bevestigen in nederland en willen graag herenigd worden
17.4. Push-factoren = redenen om uit een land te vertrekken.
17.5. Pull-factoren = redenen om naar een specifiek land toe te gaan.
17.5.1. voor de turken was het dus vooral om nieuwe financiele kansen te krijgen
18. Migrantengroepen
18.1. Groepen mensen die gelijktijdig uit een land vertrekken of in een land aankomen. De belangrijkste groepen die je moet kennen: Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen, Nederlands-indiërs, Chinezen, Afghanen, Irakezen, Syriërs, Somaliërs. Immigratie = ergens naartoe gaan. Emigratie = ergens uit vertrekken.
19. Gezinsvorming en gezinshereniging
19.1. Gezinsvorming = migratie met het doel te trouwen en een nieuw gezin te stichten. Gezinshereniging = Migratie met het doel weer met familie herenigd te worden.
20. Vluchteling
20.1. Iemand die vanuit politieke redenen migreert en die onder het verdrag van Geneve de vluchtelingenstatus heeft gekregen.
21. Asielzoeker
21.1. Iemand die in Nederland, om welke reden dan ook, asiel heeft aangevraagd om te mogen blijven.
21.1.1. er komen veel syriers naar nederland, en vragen ze asiel aan om te mogen blijven.
22. Asielprocedure
22.1. De procedure waarin vastgesteld wordt of iemand een verblijfsgunning (tijdelijk of vast) krijgt.
22.1.1. syriers moeten dus een asielprodecure door om een verblijfvergunning te krijgen
23. Illegaal
23.1. Wanneer iemand een asielprocedure is gestart en afgewezen is maar wel in Nederland blijft OF wanneer iemand naar Nederland komt en geen asielprocedure start.
24. Samenlevingsmodellen: Segregatie, Intergratie, Assimilatie.
24.1. Samenlevingsmodellen zijn manieren waarop men met cultuur omgaat in de samenleving.
24.2. Segregatie = verschillende culturele groepen leven langs elkaar heen en behouden hun eigen cultuur.
24.3. Integratie = wanneer de nieuwe cultuurgroep zich gedeeltelijk aanpast aan de dominante cultuur en gedeeltelijk eigen cultuurkenmerken behoud. De dominante cultuur past zich aan door cultuuruitingen van de nieuwe sub-cultuur te accepteren en soms over te nemen.
24.3.1. In Nederland is er integratie, doordat er veel verschillende culturen bij elkaar leven.