Pluriforme Samenleving
Door Carlijn de Leede
1. Les 4: Botsende culturen:
1.1. Samenlevingsmodellen: Segregatie, integratie, assimilatie: Samenlevingsmodellen zijn manieren waarop men met cultuur omgaat in de samenleving. Segregatie = verschillende culturele groepen leven langs elkaar heen en behouden hun eigen cultuur. Integratie = Wanneer de nieuwe cultuurgroep zich gedeeltelijk aanpast aan de dominante cultuur en gedeeltelijk eigen cultuurkenmerken behoud. De dominante cultuur past zich aan door cultuuruitingen van de nieuwe sub-cultuur te accepteren en soms over te nemen. Assimilatie = Wanneer een nieuwe cultuur zich volledig aan moet passen aan de dominante cultuur en eigen cultuurkenmerken verdwijnen of zelfs verboden worden.
1.1.1. e dominante cultuur en eigen cultuurkenmerken verdwijnen of zelfs verboden worden.
1.2. Cultuurrelativisme vs cultuuruniversalisme: Cultuurrelativisme = Een visie die er vanuit gaat dat alle culturen gelijkwaardig zijn en dat de ene cultuur niet beter is dan de andere. De visie gaat er vanuit dat je alle cultuurkenmerken van andere culturen moet respecteren en accepteren. Cultuuruniversalisme = Een visie die er vanuit gaat dat er bepaalde normen en waarden zijn die voor iedereen zouden moeten gelden. Hierin zijn westerse culturen vaak de standaard, maar dit hoeft niet. Een terrorist kan ook een cultuuruniversalist zijn.
1.3. Clincher
2. Les 3: Migratie
2.1. Motieven om te migreren: Politieke motieven = wanneer mensen vertrekken omdat de politieke situatie in het land niet veilig is voor hen. Dit kan zijn door oorlog, geloofsovertuiging, seksuele voorkeur, etc… Economische motieven = Wanneer mensen uit hun land vertrekken om ergens anders financiële kansen te krijgen. Bijvoorbeeld gastarbeiders en kennismigranten. Sociale motieven = Wanneer mensen vertrekken om te trouwen, een gezin te starten of juist met hun gezin herenigd te worden. Push-factoren = redenen om uit een land te vertrekken Pull-factoren = redenen om naar een specifiek land toe te gaan (en niet naar een ander land)
2.2. Migrantengroepen: Groepen mensen die gelijktijdig uit een land vertrekken of in een land aankomen. De belangrijkste groepen die je moet kennen: Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen, Nederlands-Indiërs, Chinezen, Afghanen, Irakezen, Syriërs, Somaliërs. Je moet hiervan weten waarom ze naar Nederland kwamen en wanneer. Zie ook de uitlegdocumenten en de prezi. Immigratie = ergens naartoe gaan. Emigratie = ergens uit vertrekken.
2.3. Vluchteling: Iemand die vanuit politieke redenen migreert en die onder het verdrag van Geneve de vluchtelingenstatus heeft gekregen.
3. Les 1: Pluriforme Samenleving
3.1. Cultuur: Alle normen, waarden en andere aangeleerde (cultuur)kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen.
3.1.1. Culturele diversiteit: Diversiteit = verscheidenheid, culturele diversiteit = een verscheidenheid aan culturen.
3.2. Nature-Nurture: Nature-aanhangers vinden dat ons gedrag het meeste bepaald wordt door onze genen. Denk aan aangeboren eigenschappen zoals lichaamsbouw, ritmegevoel, seksuele voorkeur en agressiviteit. Nurture-aanhangers denken dat ons gedrag het meeste wordt bepaald door wat we aangeleerd hebben gekregen vanuit onze omgeving.:
3.2.1. Pluriforme samenleving/multiculturele samenleving: Multicultureel = veel culturen Pluriform = veelvormig Een multiculturele samenleving is dus een samenleving met veel culturen. Een pluriforme samenleving is een samenleving met allerlei culturen/samenstellingen.