1. (begrensde) rationaliteit Beslissingen moeten nemen op basis van de beperkte beschikbaarheid van informatie en de beperkte tijd om tot een besluit te komen.
2. Hoofdstuk 1: Is de mens rationeel?
3. Hoofdstuk 4: De overheid stoeit met gedragseconomie.
4. ultimatumspel Economisch spel ontworpen om onderzoek te doen naar de verdeling van een geldbedrag tussen twee personen.
5. volledige rationaliteit Handelen op basis van feiten met kennis van oorzaak en gevolg.
6. objectief Gebaseerd op feiten en niet op meningen.
7. subjectief Met persoonlijk oordeel.
8. onzichtbare hand Markten bereiken vanzelf een evenwicht doordat vraag en aanbod zich aan elkaar aanpassen. rationeel handelende mensen Mensen die keuzes maken op basis van volledige informatie, begrijpen wat ze het liefste willen en weten wat de gevolgen van de keuzes zijn.
9. homo economicus Het omschrijven van mensen als rationele actoren die te allen tijde op basis van rationaliteit economische beslissingen nemen.
10. gedragseconomie Een stroming binnen de economie die door middel van psychologische invloeden poogt om de economische wetenschap realistischer te maken.
11. systematische verschillen Mensen maken allemaal dezelfde systematische fouten.
14. subsidie Financiële ondersteuning door de overheid.
15. stimuleringsmaatregel Een ingreep (meestal door de overheid) om bepaald gedrag aan te moedigen.
16. ontmoedigingsmaatregel Een ingreep (meestal door de overheid) om bepaald gedrag af te remmen.
17. merit goederen Goederen waarvan het gebruik wordt gestimuleerd door de overheid.
18. demerit goederen Goederen waarvan het gebruik wordt afgeremd door de overheid.
19. Consumentenbond Een vereniging in Nederland die opkomt voor de belangen van consumenten.
20. accijns Een indirecte belasting die wordt geheven op producten met als doel het gebruik van die producten af te remmen. Bijvoorbeeld: accijns op tabak.
21. Hoofdstuk 3: Marketing: inspelen op systematische fouten.
22. Hoofdstuk 2: Consumentengedrag: voorspelbaar en systematisch irrationeel
23. lokvogel Een toegevoegde optie waardoor een andere optie aantrekkelijker wordt om te kiezen.
24. relatieve opofferingskosten Kosten van het alternatief dat niet wordt gekozen uitgedrukt in relatie tot dat wat wel wordt gekozen.
25. absolute voorkeuren Losstaand en zonder samenhang met andere producten een voorkeur hebben voor een bepaald product.
26. inkomensvergelijking Het bekijken van het inkomen van anderen ten opzichte van het eigen inkomen.
27. status Het aanzien dat iemand met zich meedraagt in een sociale groep.
28. willekeurige samenhang (arbitraire coherentie) Invloed van een recente gebeurtenis op je huidige beslissing.
29. referentiekader (benchmark) Alle regels, normen en waarden die, vaak onbewust, bepalen hoe je iets beoordeelt.
30. productdifferentiatie Het geven van eigen kenmerken aan een product met als doel het marktaandeel te vergroten. Het product wordt heterogener.
31. marktnormen Vaststelling van zakelijke regels omtrent gedrag tussen mensen.
32. sociale normen Ongeschreven regels omtrent gedrag tussen mensen.
33. bezitseffect Het hoger waarderen van een product waar je eigenaar van denkt te zijn of te zijn geweest.
34. bereidheid tot ontvangen en betalen Het verschillend waarderen van een product als je er voor moet betalen dan wanneer je gecompenseerd wordt voor het verlies van het product.
35. investeringsgevoel Het idee dat consumptie van een product een investering voor de toekomst is
36. gratis De prijs van een product is nul.
37. verliesaversie Een afkeer hebben tegen iets verliezen.
38. spijtaversie Een afkeer hebben tegen spijt.
39. standaard De normstelling.
40. nieuwe informatie Aanvullende invloedrijke gegevens voor het nemen van een specifieke beslissing.
41. de wet van de kleine getallen Het irrationeel omgaan met kleine kansen op gebeurtenissen.
42. drogreden van de gokkers Het overschatten van kansen om te winnen indien je in het verleden weinig hebt gewonnen. Of het overschatten van kansen om te winnen wanneer er al veel gewonnen is (in the winning mood).