1. Vormen van preventie
1.1. Primaire, secundaire en tertiaire indeling van preventie:
1.1.1. Primaire preventie is het voorkomen dat gezonde mensen gezondheidsproblemen, een ziekte of een ongeval krijgen.
1.1.2. Secundaire preventie richt zich op het vroegtijdig opsporen van ziekten of afwijkingen om ze in een vroeg stadium aan te pakken.
1.1.3. Tertiaire preventie voorkomt complicaties en wil voorkomen dat de ziekten of afwijkingen verergeren.
1.2. Universele, selectieve, geïndiceerde en zorggerelateerde indeling van preventie:
1.2.1. Universele selectie richt zich op de hele bevolking of specifieke groepen zoals kinderen.
1.2.2. Selectieve preventie is preventie die zich richt op bepaalde risicogroepen zoals de griepprik voor ouderen en chronisch zieken.
1.2.3. Bij geïndiceerde preventie richt men zich op mensen die een ziekte of afwijking nog niet hebben maar die een verhoogd risico hebben.
1.2.4. Zorggerelateerde preventie bestaat uit activiteiten voor mensen met een ziekte of afwijking met als doel de ziektelast te verlagen en verergering van de ziekte te voorkomen.
2. screeningsmethoden
2.1. Screening of bevolkingsonderzoek is het onderzoeken van een in principe gezonde populatie om asymptomatische gevallen van een ziekte of aandoening op het spoor te komen, in de veronderstelling dat deze aandoening in een vroeg stadium misschien beter te behandelen is. Screening op zoek naar ziekten in een vroeg stadium valt onder de secundaire preventie van ziekten. Om voor screening in aanmerking te komen moet een aandoening aan een aantal voorwaarden voldoen:
2.1.1. 1. Er moet een test bestaan met een hoge specificiteit en sensitiviteit, zodat het percentage fout-positieven laag is, evenals het percentage fout-negatieven.
2.1.2. 2. De aandoening in kwestie moet een asymptomatisch voorstadium hebben.
2.1.3. 3. De aandoening moet bij behandeling in een vroeg stadium een duidelijke betere prognose hebben dan bij latere ontdekking.
2.1.4. 4. De test mag zelf niet tot merkbare ziekte of bijwerkingen aanleiding geven
2.1.5. 5. Het onderzoek moet betaalbaar zijn (er moeten in relatie tot de kosten van het onderzoek voldoende vaak gevallen worden gevonden om het de moeite waard te maken).
3. Meetinstrumenten en signaleringsmethoden
3.1. Apparaat dat ingericht is voor het meten of waarnemen van fysische, biologische of chemische grootheden zoals bijvoorbeeld een thermometer of een vragenlijst.
4. (zinloze) rituelen in de zorg
4.1. Verpleegkundigen voeren vaak handelingen uit die zijn voortgekomen uit ervaring, maar die volgens de wetenschap niet nuttig zijn.
4.2. Voorbeelden: vanaf 00.00 nuchter zijn/ desinfecteren vd huid
5. Evidence Based Practice (EBP)
5.1. Evidence based practice is het zorgvuldig, duidelijk en oordeelkundig gebruik van het huidige beste bewijsmateriaal (bewijs en evidence) om beslissingen te nemen met individuele cliënten (en/of hun naasten) over goede of gewenste zorg of behandeling.
5.1.1. Het gaat bij evidence- based practice in principe om het nemen van beslissingen op grond van het afwegen van de volgende 3 aspecten:
5.1.2. Het huidige beste beschikbare bewijs
5.1.3. De kennis en ervaring van de verpleegkundige
5.1.4. De waarden en voorkeuren van de cliënt