1.1. 1. Rijping (=een kind ontwikkeld zich vanzelf op het juiste moment) : - Nature - Rousseau Rol van de leerkracht: coach
1.2. 2. Behaviorisme (=het kind als object) -Nature -Pavlov = klassieke conditionering -Skinner = operante conditionering -Black box Rol van de leerkracht: expert/ model
1.3. 3. Cognitivisme (= het kind als informatieverwerkingssysteem): -Imput --> filter --> kort termijn geheugen --> Lang termijn geheugen Rol van de leerkracht: onderzoeker
1.4. 4. (sociaal)- constructivisme (= een kind als bouwer van de eigen kennis structuur) Rol van de leerkracht: coach
1.5. 5. Cultuur historische visie op leren (=het kind bouwt nieuwe kennis op door interactie met een meer wetende partner) : - Vygotsky - Zone van naaste ontwikkeling Rol van de leerkracht: coach
1.6. 6. Connectivisme (=het vermogen om nieuwe kennis te verwerven) - Weten waar je kennis kan vinden - De kennis van vandaag is niet de kennis van morgen Rol van de leerkracht: onderzoeker
2.2. 2. Cognitieve ontwikkeling (= de ontwikkeling van het denken, de waarneming en fantasie, intelligentie en geheugen): - Zone van naaste ontwikkeling (= leergebied waarin het kind zich kan ontwikkelen met ondersteuning) - Stadiummodel van Piaget Stadium --> leeftijd - Sensomotorische --> 0-2 jaar - Pre-operationele --> 2-7 jaar - Concreet operationeel --> 7-12 jaar - Formeel operationeel --> 12 jaar of ouder
2.3. 3. Sociale ontwikkeling (=omgaan met anderen): -Plaget, 3 niveau van perspectief nemen 4-6 jaar --> egocentrisme = geen perspectief nemen 7-10 jaar --> Zich verplaatsen in een motief van een ander 11 jaar of ouder --> Zich verplaatsen in het perspectief van de ander
3. Les modellen
3.1. 1. IKA I = Inleiding K = Kern A = Afsluiting
3.2. 2. ADI A = Activerende D = Directe I = Instructie - Terugblik - Oriëntatie - Uitleg - Begeleide oefening - Zelfstandige verwerking - Evaluatie - Reflectie
3.3. 3. Probleemgestuurd leren
3.4. 4. Zelf ontdekkend leren
4. Soorten leerdoelen
4.1. 1. Kennis- en inzichtdoelen
4.2. 2. Vaardigheidsgeörienteerde doelen
4.3. 3. Attitudegerelateerde doelen
5. Formuleren van leerdoelen
5.1. Gedrag (werkwoord)
5.2. Onderwerp (leerstof)
5.3. Criterium (hoe goed? ; hoe veel?)
6. Werkvorm (= activiteiten of werkwijzen waarmee de leerlingen de beoogde doelen bereiken) is afhankelijk van:
6.1. 1. Het soort leerdoel(en)
6.2. 2. Het niveau van leerdoel(en)
6.3. 3. De rest van de werkvormen (niet elke keer hetzelfde op een dag)
6.4. 4. Het tijdstip van de dag (motivatie)
6.5. 5. Effectief gebruik van tijd
6.6. 6. Analyse van beginsituatie van de groep
7. Veranderd onderwijs
7.1. - Veranderde maatschappij
7.2. Nieuwe wetenschappelijke inzichten over leren
7.3. Meer verschillen tussen leerlingen
7.4. Nieuwe mogelijkheden door ICT
8. Identiteit = datgene wat de school tot deze specifieke school maakt