
1. Tops Studenten t.a.v. Rapporteren
1.1. Persoonlijk
1.2. Afdelingsgericht
1.2.1. “Over het algemeen wordt voor zover mogelijk is op de acties en doelen gerapporteerd”.
1.2.2. “Er wordt heel regelmatig gerapporteerd”
1.2.3. “Reacties maken op rapportages. Waarin dat dus eigenlijk de volgende dienst reageert op rapportages van een collega”
1.2.3.1. “En je ziet het terug waarom dat iets wordt gerapporteerd”
1.2.3.2. “Het is juist prettig dat er op die manier gereageerd wordt op rapportages omdat je dan weet dat er actie op is ondernomen. Of je weet dat er nog iets mee moet gebeuren”.
1.2.3.3. “En je leest het vervolg hiervan, dat is heel praktisch”.
1.2.3.4. “De continuïteit van de zorg wordt hierdoor gewaarborgd”.
2. Problemen met het systeem
2.1. Zorgdossier niet up to date
2.1.1. “Bij sommige patiënten is het zo dat je iets van 40 acties hebt ofzo en de helft is niet actueel en wordt niet meer bijgehouden”.
2.1.2. “Zo uitgebreid en niet meer actueel dat ik door de bomen het bos niet meer zie”.
2.2. “Het is niet overzichtelijk”.
2.3. 8 van de 8 deelnemers geven aan het systeem te omslachtig te vinden
3. De rol van de studie t.a.v. het rapporteren
3.1. “Ik neem wel dingen mee maar vooral onbewust”.
3.2. “Ik neem het wel mee maar vooral ook ervaringen van voorgaande stages rapporteren”.
3.3. “Ik weet niet. Ik heb niet echt met school ja, nu je het zegt denk ik wel van ja onbewust gebruik ik dat wel”.
4. Tips studenten t.a.v. Rapporteren
4.1. Persoonlijk
4.1.1. “soms wordt er veel gebruik gemaakt van die eenmalige rapportages”.
4.1.2. “Ik vind rapportages naar de arts toe wel eens heel onduidelijk. Ik wil ze veel specifieker hebben”.
4.1.2.1. “Want het is, iemand schrijft hem, iemand anders leest hem en de arts bepaald het beleid. Ik vind persoonlijk dat daar heel veel stappen overheen gaan”.
4.2. Afdelingsgericht
4.2.1. “Er worden veel afkortingen gebruikt”.
4.2.2. “Rapportages zijn soms te lang”
4.2.3. “Rapportages zijn soms te subjectief, maar soms ook te kort en heel objectief. Dan heb je er nog niet veel aan”
4.2.3.1. “Het is voor flexers heel lastig rapportages te beoordelen”.
4.2.3.2. “Zorgt voor onduidelijkheid, vertraging maar niet dat de zorg daardoor echt wordt verstoord”.
4.2.3.3. “Als een flexmedewerker dan zou komen werken en die leest de rapportage dan denkt die ook van, he dat snap ik niet”.
4.2.4. “Het woord goed komt vaak voor in rapportage”.
4.2.5. “Het is heel lastig om hele duidelijke omschrijvingen te geven van dingen”.
4.2.5.1. “Vaak wordt er wel regelmatig gerapporteerd. Maar heb je ergens een lijst voor dan wordt vaak een lijst gebruikt”.
4.2.6. “Een ding gaat heel wisselend en dat is hoe er wordt gerapporteerd en naar welke discipline”.
4.2.6.1. “Arts wordt wel vaak gebruikt als bestemming maar andere disciplines worden niet of nauwelijks gebruikt. Zoals fysio en ergo”.
4.2.7. Slechts 1 van de 8 deelnemers geeft aan een goede introductie gekregen te hebben in het rapporteren.
5. Structuur/Methodiek bij het rapporteren
5.1. Wordt er een structuur toegepast ? 0 van de 8 deelnemers geven aan een structuur of methodiek toe te passen tijdens het rapporteren
5.1.1. “Smart formuleren, gewoon ja het stukje, ja smart”.
5.1.2. “Ik kan me vaag een methode herinneren, iets met subjectief, objectief en dan nog iets”.
5.1.3. “Ik kijk gewoon een beetje van ja, ik heb het in het begin ook heel vaak laten controleren en nu weet ik wel van het is prima zo en dan doe ik het gewoon”.
5.1.4. “Ik probeer het wel zoveel mogelijk volgens de smart zegmaar. Dit lukt me niet altijd”.
5.1.5. “Ik probeer het wel sowieso zo duidelijk mogelijk op te schrijven dus dat het wel echt specifiek is en ook meetbaar is”.