1. Economie:
1.1. Macro-economie
1.2. Meso-economie
1.3. Micro-economie
2. Geld & koopkracht
2.1. Koopkracht bepalen (factoren)
2.1.1. De hoeveelheid geld die in omloop is
2.1.2. De hoeveelheid goederen die voorhanden is
2.2. Je koopkracht daalt bij
2.2.1. Gelijkblijvend inkomen en stijgende prijzen
2.2.2. Stijgende belastingen
2.3. Je koopkracht stijgt bij
2.3.1. Stijgend inkomen en gelijkblijvende prijzen
3. Inflatie
3.1. Voordelen & nadelen van inflatie
3.1.1. Voordelen
3.1.1.1. Voor mensen met een hoge leningen is inflatie minder erg: hun lening wordt immers ook minder waard
3.1.1.2. Inkomsten voor de overheid stijgen: uitkeringen en andere overheidsbestedingen worden ook minder waard
3.1.2. Nadelen
3.1.2.1. De koopkracht daalt
3.1.2.2. Beleggingen brengen minder op
3.1.2.3. De waarde van ondernemingen wordt aangetast
3.2. Varianten van inflatie
3.2.1. Bestedingsinflatie
3.2.2. Kosteninflatie
3.2.3. Monetaire inflatie
3.2.4. Geïmporteerde inflatie
4. Bijbehorende begrippen
4.1. Prijspijl
4.1.1. Hoogte van de bedragen die je moet betalen
4.2. Deflatie
4.2.1. Waardevermeerdering van het geld: De daling van het algemene prijspijl
4.3. Besteedbaar inkomen
4.3.1. Gedeelte van het inkomen dat een huishouden voornamelijk voor particuliere consumptie ter beschikking staat. Besteedbaar inkomen is het totale persoonlijke inkomen minus de persoonlijke lening