1. tips en technieken
1.1. negatieve gedachten
1.1.1. vervangen door positieve gedachten
1.1.2. gedachtenstop
1.2. opnemen van het moment
1.3. laat de angst toe
1.3.1. angst is een hulpmiddel in mijn leven
1.3.2. zelf weten wie je ben en daarna handelt
2. paniekstoornis
2.1. geen enkele interne of externe aanleiding
2.2. paniekaanval
2.3. hyperventilatieaanval
2.4. ieder moment of situatie
2.5. vermijdingsgedrag
2.6. anticipatie-angst
3. Leerproces
3.1. aangeleerd
3.1.1. denken
3.1.1.1. constructieve (positieve) wijze
3.1.1.2. destructieve (negatieve) wijze
3.2. aangeboren
3.3. woorden krijgen betekenis
3.3.1. conditionering
3.3.2. foutje in het programmeren
3.3.3. negatieve betekenis
3.3.4. Herhaling
3.3.5. een traumatische ervaring
3.3.6. duidelijk wordt uitgelegd
3.3.7. welke volgorde
3.3.7.1. voelen - denken - doen
3.3.7.2. denken - voelen - doen
3.4. Geconditioneerd gedrag
3.4.1. geconditioneerd gedrag
3.4.1.1. aangeleerd gedrag dat aangepast kan worden door gebruik van verschillende stimuli.
3.4.2. ongeconditioneerd gedrag
3.4.2.1. aangeboren of instinctief gedrag
3.4.3. geconditioneerde stimulus
3.4.3.1. aanbieding die geen verband houdt met een bepaalde reactie. Het wordt aangeleerd om de stimulus te associëren met een ongeconditioneerde stimulus
3.4.4. ongeconditioneerde stimulus
3.4.4.1. Een aanbieding die altijd aangeboren of instinctief gedrag teweeg brengt
3.5. geconditioneerde angst
3.5.1. ons lichaam snel situaties herkent
3.5.2. vermijdingsgedrag wordt kleiner
3.5.3. anticipeert op deze angst
3.5.4. agorafobie of een paniekstoornis
4. specifieke fobie
4.1. overdreven angst of fobie die alleen staat
4.1.1. natuurfobieën
4.1.1.1. onweer
4.1.1.2. bliksem
4.1.1.3. overstroming
4.1.1.4. open ruimtes
4.1.1.5. hoogtes
4.1.1.6. dieptes
4.1.2. situationele fobieën
4.1.2.1. plaats waar je bent
4.1.2.2. hoogte vrees
4.1.2.3. angst voor kleine ruimtes (claustrofobie)
4.1.2.4. rijangst
4.1.2.5. vliegangst
4.1.3. lichamelijke fobieën
4.1.3.1. bloed
4.1.3.2. naalden/injecties
4.1.3.3. voor ziek worden
4.1.3.4. om over te geven
4.1.3.5. tandarts
4.1.4. dierfobieën
4.1.4.1. spinnen
4.1.4.2. honden
4.1.4.3. katten
4.1.4.4. vogels
5. somatisatiestoornis
5.1. lichamelijke lijden
5.2. hypochondrie
5.3. dysmorfofobie
6. sociale fobie
6.1. angstig worden waar andere mensen zijn
6.2. gebrek aan zelfvertrouwen en/of vertrouwen in anderen
6.3. oorzaak: verleden of verkeerd zelfbeeld
7. Cognitieve gedragstherapie
7.1. Cognitieve gedragstherapie
7.1.1. cognitieve gedragstherapie gaat verder dan een gewone gesprekstherapie
7.2. het informatiegesprek
7.2.1. eerste kennismaking
7.2.2. objectieve informatie
7.3. Het intakegesprek
7.3.1. vertrouwensband
7.3.2. hulpvraag
7.4. gedragstherapie
7.4.1. exposure = (blootstelling)
7.4.2. tijdens een exposure behandeling zal de angst stelselmatig worden betreden.
8. medicatie
8.1. ondersteuningsmiddel
8.2. huisarts
8.2.1. Alle medicatie gaat in overleg met professional
8.3. psychiater
8.4. symptoombestrijdend
8.5. soorten medicatie
8.5.1. SSRI ( serotonineheropnameremmers
8.5.2. TCA (tricyclische antidepressiva)
8.5.3. Benzodiazepines (kalmeringsmiddelen)
8.5.4. MAO-remmers (zeldzaam soort voor medicijn gebruik, als de andere niet werken)
9. gezond lichaam
9.1. gezonde geest hand in hand met een gezond lichaam
9.1.1. biologische klok
9.1.1.1. juiste dagritme
9.2. beweging
9.2.1. minimaal 30 minuten per dag intensief
9.3. eten en drinken
9.3.1. fast-food (comfort-food)
9.3.2. koffie
9.3.2.1. cafeïne
9.3.3. frisdrank
9.3.3.1. suiker
9.3.3.2. cafeïne
9.3.4. alcohol
9.3.4.1. neemt remming weg
9.3.5. snoep
9.3.5.1. suiker
9.4. roker of drugsgebruiker
9.4.1. nicotine
9.4.2. bedwelmende middelen
10. geschiedenis
10.1. het oerinstinct
10.1.1. overlevingsmodus
10.1.2. primaire behoefte
10.2. vecht of vluchtreactie
10.2.1. bevriezingsreactie
10.2.2. aangeleerd gedrag
10.3. vandaag
10.3.1. iedereen heeft elke dag met angst te maken
11. reëel of irreëel
11.1. reële angst
11.1.1. beschermen voor een levensbedreigende of gevaarlijke situaties
11.1.2. ons zelf of anderen
11.1.3. brand
11.2. irreële angst
11.2.1. ongecontroleerde angst
11.2.2. angstgevoels
11.2.3. paniek voor een voorwerp, situatie of fenomeen die niet gevaarlijk zijn
11.2.4. 20% van de bevolking heeft hier last van
11.2.5. aandacht gaat naar de lichamelijke reacties
11.2.6. de lichamelijke reactie is het zelf als het gedrag, vermijdingsgedrag
11.3. definitie Fobie
11.3.1. een fobie is een irreële angst voor een voorwerp, situatie of fenomeen die zich kenmerkt door vermijdingsgedrag
11.3.2. om van een fobie te spreken moet er sprake zijn van vermijdingsgedrag en een niet logische angst. Deze angst kan in meerdere of mindere mat je leven bepalen
11.4. het ontstaan van een fobie
11.4.1. biologische factoren
11.4.1.1. gegeneraliseerde angststoornis
11.4.1.2. adrenaline
11.4.1.3. specifieke fobieën
11.4.2. psychische factoren
11.4.2.1. verkeerde interpretatie of leergedrag
11.4.2.2. anticipeert (reageren)
11.4.3. sociale factoren
11.4.3.1. puperteit
11.4.3.2. mensen met een hogere intelligentie
11.4.4. verdovende middelen
11.4.4.1. adrenaline
11.4.4.2. bijniermergschors
11.4.4.3. zenuwen
11.4.4.4. hersenen
12. angst in ons lichaam
12.1. ons lichaam
12.1.1. ons lichaam is een complexe aan een geschakeld proces
12.1.2. ZENUWEN, bloedvaten, spieren, organen, enzo.
12.2. onze hersenen
12.2.1. het centrum
12.2.1.1. de cortex
12.2.1.1.1. linker hersenhelft
12.2.1.1.2. rechter hersenhelft
12.2.1.1.3. ze hebben beide hun eigen functies
12.2.1.1.4. welke helft is dominant (welke heeft de overhand)
12.2.1.2. ruggenmerg
12.2.1.3. hersenstam
12.3. het zenuwstelsel
12.3.1. overdracht van informatie
12.4. paniekaanval
12.4.1. lichamelijke symptomen of reacties
12.4.1.1. onbewuste symptomen van een paniekaanval
12.4.1.1.1. De bloeddruk stijgt door perifere vaatvernauwing
12.4.1.1.2. Verminderde bloedtoevoer naar de darmen, aangezien de spijsvertering geen prioriteit heeft bij levensgevaar
12.4.1.1.3. De bloedstollingstijd wordt verkort. Dit is van belang bij verwondingen zodat deze minder lang bloeden.
12.4.1.1.4. er wordt energie (glucose) vrijgemaakt die nodig is voor het vechten of vluchten
12.4.1.1.5. De pupillen vergroten, waardoor een beter zich wordt verkregen
12.4.1.1.6. het geheugen verbetert. omdat een gevaarlijke situatie beter herkenbaar zou zijn wordt deze sneller opgeslagen.
12.4.1.2. bewuste symptomen van een paniekaanval
12.4.1.2.1. verhoogde alertheid of concentratievermogen
12.4.1.2.2. het hartritme en de ademhaling versnellen. Dit zorgt voor een snellere bloed - en zuurstofvoorziening
12.4.1.2.3. De handpalmen beginnen te zweten
12.4.1.2.4. er kan een duizeling of onwezenlijk gevoel plaatsvinden door de verhoogde bloeddruk
12.4.1.2.5. tintelend gevoel in bepaalde lichaamsdelen, doordat de adrenaline zorgt voor een snellere bloedtoevoer
12.4.1.2.6. stramme spieren, doordat deze opgespannen worden om sneller te kunnen vluchten of beter te kunnen vechten
12.4.1.2.7. misselijkheid, doordat de organen (specifieker de spijsverteringsorganen) niet meer of in mindere mate worden voorzien van nieuwe bloedtoevoer
12.4.1.3. psychische symptomen bij een paniekaanval
12.4.1.3.1. angst om flauw te vallen
12.4.1.3.2. angst om dood te gaan of een hartaanval te krijgen
12.4.1.3.3. angst voor een nieuwe paniekaanval
12.4.1.3.4. angst om gek te worden
13. aan de slag
13.1. specifieke fobie
13.1.1. zonder tegenspraak
13.1.2. onbekende is een hindernis
13.1.3. angsten onder ogen komen
13.1.4. stap voor stap
13.2. paniekstoornis
13.2.1. gezegde: als je van je paard valt moet je er direct terug op springen
13.2.2. blz.103 afbeelding
13.3. sociale fobie
13.3.1. opdracht 1
13.3.1.1. iedereen met een knikje begroeten
13.3.2. opdracht 2
13.3.2.1. iedereen begroeten met goedendag of hallo
13.3.3. opdracht 3
13.3.3.1. in de supermarkt vragen op de groenteafdeling of een stuk fruit of groente rijp is. (aan winkelbediende of andere klant)
13.3.4. opdracht 4
13.3.4.1. ga naar een cafe of restaurant en hou nu in de gaten wie jou bekijkt
13.3.5. opdracht 5
13.3.5.1. trek 2 verschillende schoenen aan en ga zo over straat wandelen.
13.3.6. opdracht 6
13.3.6.1. ga alleen naar een bar of cafe en spreek een vreemde aan.
13.3.7. neem de tijd
14. de taakakanlyse
14.1. begin is altijd het lastigs
14.2. angstcurve
14.3. dagboek bijhouden voor het zien van vorderingen
15. discipline
15.1. doel voor ogen houden
15.2. houden aan de planning
15.3. kijk naar de positieve kant i.p.v. negatieve
15.4. steun van familie en vrienden
15.5. tussentijdse resultaten
15.6. belonen
16. praten helpt niet meer
16.1. praten voorkomt onnodig stress
16.2. zoek steun bij familie en vrienden
17. ziektewinst
17.1. baat bij je ziekte hebben
17.2. onbewust
17.3. bewust
18. omgaan met anderen
18.1. niet gemakkelijk voor je naasten en je omgeving
18.2. onbegrepen
18.3. onbekend is onbemind
18.4. kinderen en jongeren kunnen gemakkelijker contact leggen met andere mensen dan volwassen
18.5. lichaamstaal en houding
18.5.1. emoties
19. hoe sta ik hem of haar bij
19.1. angst is een taboe
19.2. informeer jezelf
19.3. zorg voor steun
19.3.1. vertel dat je er bent om te luisteren
19.3.2. vertel dat je hem of haar zal bijstaan als je daar tijd voor hebt
19.3.3. help indien nodig om vragen te beantwoorden
19.3.4. zoek eventueel mee achter gerichte hulp
19.3.5. als de vraag zich aandient: vergezel de fobicus in zijn of haar eerste stappen om van de angst af te geraken
19.3.6. help met de eventuele aanmaak van een oefenschema of taakanalyse
19.4. ga niet overbezorgd te werk
19.5. motiveer
19.5.1. wijs er telkens op dat er vooruitgang is. (grijp daarvoor eventueel terug naar de taakanalyse)
19.5.2. vertel dat iedere oefening die gedaan wordt een stap in de goede richting is
19.5.3. zeg af en toe dat de persoon in kwestie goed bezig is
19.5.4. wees soms eens verwonderd over zijn of haar prestaties
19.6. wat bij een paniekaanval
19.6.1. blijf rustig
19.6.2. vraag wat het probleem is
19.6.3. wijs hem of haar er op dat het slechts een paniekaanval is.
19.6.4. indien nodig stel je dat vraag: wat weet je nog over een paniekaanval?
19.6.5. bevestig 1 keer dat er de vorige keren ook niets gebeurd is.
19.6.6. wijs hem of haar op een van de technieken