Thema 4: Genetica

Laten we beginnen. Het is Gratis
of registreren met je e-mailadres
Thema 4: Genetica Door Mind Map: Thema 4: Genetica

1. Geslachtschromosomen

1.1. Karyotype = rangschikking van chromosomen

1.1.1. De paren die gevormd kunnen worden heten autosomen

1.2. XX = vrouw

1.3. XY = man

1.4. Genen in het X-chromosoom noemen we X-chromosomaal

2. Speciale manieren van overerving

2.1. Multipele allelen = voor één erfelijke eigenschap bestaan 3 of meer allelen

2.1.1. Bijvoorbeeld bij de bloedgroep

2.2. Letale factoren = Er is bij de overerving een allel betrokken dat in homozygote toestand geen levensvatbaar individu oplevert

2.3. Gekoppelde overerving = De allelen die in hetzelfde chromosoom liggen, erven gezamenlijk over

2.4. Polygene overerving = twee of meer genenparen bepalen samen één erfelijke eigenschap

3. Genetica

3.1. DNA

3.1.1. Bestaat uit twee lange ketens van nucleotiden, die weer bestaan uit fosfaatgroepen, desoxyribose en stikstofbasen

3.1.2. Basenparing: A is verbonden met T en C is verbonden met G

3.2. RNA

3.2.1. Bestaat uit één nucleotideketen

3.2.2. Bevat adenine, uracil, cytosine en guanine

3.3. Genoom: de volledige set genen van een organisme inclusief niet-coderend DNA

4. Mutaties

4.1. Mutatie = een verandering in de basenvolgorde van het DNA of RNA

4.2. Mutant = een individu waarbij een mutatie tot uiting komt in het fenotype

4.3. Wildtype = het fenotype waarbij geen enkele mutatie tot uiting komt in het fenotype

5. Fenotype, genotype en epigenetica

5.1. Genotype = de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een individu

5.2. Fenotype = de waarneembare eigenschappen van een individu

5.3. informatie ligt in chromosomen

5.4. gen/erffactor = een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap

5.5. Modificatie = een verandering in het fenotype zonder dat de informatie in de chromosomen verandert

5.6. Epigenetica = de studie van wijzigingen in de expressie van een gen of set van genen door milieufactoren zonder wijzigingen in DNA-sequentie

6. Kruisingen

6.1. Notatie

6.1.1. P: ouders

6.1.2. F1: nakomelingen van P

6.1.3. F2: nakomelingen van F1

6.2. Monohybride kruisingen

6.2.1. Er wordt gelet op de overerving van één eigenschap. Hierbij is één genenpaar betrokken.

6.2.2. BB x bb

6.3. Dihybride kruisingen

6.3.1. Er wordt gelet op de overerving van twee erfelijke eigenschappen. Hierbij zijn twee genenparen betrokken.

6.3.2. AABB x aabb

7. Genenparen

7.1. Homozygoot = de twee allelen van een eigenschap zijn gelijk aan elkaar

7.1.1. AA

7.1.2. aa

7.2. Heterozygoot = de twee allelen van een eigenschap zijn niet gelijk aan elkaar

7.2.1. Aa

7.3. Dominant = het allel dat tot uiting komt in het fenotype

7.4. Recessief = heterozygoot: allel komt niet tot uiting in het fenotype

7.5. Intermediair = beide allelen komen enigszins tot uiting in het fenotype

7.5.1. één allel voor rode bloemen en één voor witte

7.5.2. kleur is bijv. roze

7.6. Genetische variatie = grote verscheidenheid in genotypen binnen een soort (door recombinatie van allelen)

7.7. Door recombinatie van chromosomen ontstaat ook recombinatie van allelen op chromosomen