1. Aantekeningen
1.1. Het onderwerp
1.1.1. waar gaat het over?
1.2. De hoofdzaken
1.2.1. het belangrijkste wat over het onderwerp gezegd wordt.
1.3. De conclusie
1.3.1. de slotsom uit de belangrijkste informatie
1.4. Maak de aantekeningen zo schematisch mogelijk. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld streepjes (-), getallen (1,2,3), letters (A,B,C), pijlen of boomstructuren.
1.5. Belangrijke zaken
1.5.1. Om te bepalen wat belangrijk is let je op:
1.5.1.1. De opbouw
1.5.1.1.1. zinnen die de opbouw van een presentatie duidelijk maken.
1.5.1.2. Een verband
1.5.1.2.1. woorden of zinnen die een verband aangeven.
2. Betogende spreekbeurt
2.1. Overtuigen
2.1.1. Je wil mensen overtuigen van je standpunt(mening) over een bepaalde stelling.
2.1.2. Overtuigen doe je met behulp van argumenten.
2.2. Onderdelen
2.2.1. De inleiding
2.2.1.1. In de inleiding trek je de aandacht van het publiek.
2.2.2. Het middenstuk
2.2.2.1. In het middenstuk geef je argumenten voor je standpunt.
2.2.3. Het slot
2.2.3.1. In het slot herhaal je je standpunt en sluit je af met een pakkende uitspraak.
2.3. Voorbereiding
2.3.1. Kies een onderwerp wat je aanspreekt en waarover mensen verschillen van mening.
2.3.2. Zoek informatie over het onderwerp.
2.3.3. Bepaal je standpunt over het onderwerp.
2.3.4. Bedenk argumenten bij je standpunt.
2.3.5. Maak een inleiding.
2.3.6. Maak een spiekbriefje.
2.3.7. Oefen je spreekbeurt.
2.4. Zo houd je een betogende spreekbeurt.
2.4.1. Praat luid, duidelijk en rustig, maar ook enthousiast en overtuigend.
2.4.2. Kijk je publiek aan.
2.4.3. Gebruik je spiekbriefje als geheugensteun.
3. Onderhandelingsgesprek
3.1. Voorbereiding
3.1.1. Vraag je van tevoren af:
3.1.1.1. Wat wil je zelf het liefst berijken?
3.1.1.2. Met wel resultaat ben je nog niet tevreden?
3.1.1.3. Wat wil de ander waarschijnlijk berijken?
3.1.2. Zo voer je een onderhandelingsgesprek
3.1.2.1. Begin je gesprek met een verkenning: probeer erachter te komen wat de ander wil.
3.1.2.2. Vertel niet meteen met welk resultaat jij ook nog genoegen neemt.
3.1.2.3. Geef argumenten voor je standpunt en luister goed naar de argumenten van de ander.
3.1.2.4. Weeg elkaars argumenten af en kom tot een oplossing.
3.1.2.5. Onderhandel tot beide partijen tevreden zijn.
3.1.2.6. Herhaal aan het eind van het gesprek de gemaakte afspraken.
4. Informatief gesprek
4.1. Zo voer je een informatief gesprek
4.1.1. Stel je vragen rustig en duidelijk
4.1.2. Luister goed naar de ander
4.1.3. Kijk de ander aan
4.1.4. Laat de ander uitpraten
4.1.5. Vraag door als je iets niet begrijpt
4.1.6. Herhaal wat de ander zegt in eigen woorden
4.1.6.1. Zo kun je controleren of je iets goed begrepen hebt.
4.1.6.2. zo onthoud je dingen beter.
4.1.7. Maak zo nodig aantekeningen tijdens het luisteren.
4.2. voorbereiding
4.2.1. Schrijf je belangrijkste vragen kort en duidelijk op.
4.2.2. Maak als het nodig is een afspraak.
5. Vergaderen
5.1. Er wordt onder leiding van een voorzitter gediscussier aan de hand van een agenda.
5.1.1. De agenda.
5.1.1.1. 1. Opening
5.1.1.2. 2. Notulen van de vorige vergadering.
5.1.1.3. 3. Verschillende agendapunten.
5.1.1.4. 4. Rondvraag.
5.1.1.5. 5. Sluiting
5.2. Zo houd je een vergadering.
5.2.1. De taken van de voorzitter:
5.2.1.1. De tijd in de gaten houden.
5.2.1.2. De agendapunten aan bod brengen.
5.2.1.3. Samenvattingen maken.
5.2.2. De taken van de deelnemers:
5.2.2.1. Actief deelnemen.
5.2.2.2. Goed naar elkaar luisteren.
5.2.2.3. Elkaar laten uitpraten.
5.2.2.4. Op een goede manier op elkaar reageren.
6. Presenteren
6.1. Een presentatie voorbereiden.
6.1.1. Een indeling van je presentatie maken (inleiding, middenstuk en slot).
6.1.2. Maak een powerpointpresentatie, poster of sheets.
6.1.3. Maak een spiekbriefje.
6.1.4. Oefen je presentatie thuis voor je ouders.
6.1.5. Check of alle hulpmiddelen goed werken.
6.2. Zo houd je een presentatie.
6.2.1. Praat rustig en duidelijk.
6.2.2. Spreek met een klein beetje overdrijving.
6.2.3. Let goed op je houding tijdens je presentatie.
6.2.3.1. Sta rechtop, met twee voeten op de grond.
6.2.3.2. Stop je handen niet in je zakken.
6.2.3.3. Kijk goed de klas in.
6.2.4. Geef geen foto's door tijdens je presentatie, maar laat ze zien.
6.2.5. Zorg ervoor dat de kinderen achterin de klas ook alles kunnen zien.