1. Onderhandelingsgesprek
1.1. Onderhandelen
1.1.1. voorbereiding
1.1.1.1. vraag je van tevoren af:
1.1.1.2. wat wil je zelf het liefst bereiken?
1.1.1.3. met welk resultaat ben je nog niet tevreden?
1.1.1.4. wat wil de ander waarschijnlijk bereiken
1.1.2. het gesprek voeren
1.1.2.1. begin het gesprekmet een verkenning: probeer erachter te komen wat de ander wil
1.1.2.2. vertel niet meteen met welk resultaat jij ook nog genoegen neemt
1.1.2.3. geef argumenten voor je standpunt en luister goed naar de argumenten van de ander
1.1.2.4. weeg elkaars argumenten af en kom tot de oplossing
1.1.2.5. onderhandel tot beide partijen tevreden zijn
2. Vergaderen
2.1. vergadering
2.1.1. onderleiding van een voorzitter
2.1.2. overlegd aan de hand van een agenda
2.1.3. de notulist maak een verslag: de notulen
2.2. volgorde
2.2.1. opening
2.2.2. notulen van de vorige vergadering doornemen
2.2.3. verschillende agendapunten worden behandeld
2.2.4. rondvraagaan is er tijd voor iedereen voor een korte vraag
2.2.5. sluiting
2.3. de vergadering houden
2.3.1. taken van de voorzitter
2.3.1.1. hij houdt de tijd in de gaten
2.3.1.2. hij zorgt dat alle agendapunten aanbod komen
2.3.1.3. hij vat af en toe samen wat de deelnemers hebben gezegd
2.3.2. taken van de deelnemers
2.3.2.1. ze nemen afctief deel aan discussie
2.3.2.2. ze luisteren goed naar elkaar
2.3.2.3. ze laten elkaar uitpraten
2.3.2.4. ze reageren op een goede manier op elkaar
3. presenteren
3.1. voorbereiden
3.1.1. maak een inleiding, middenstuk en slot.
3.1.2. maak een powerpoint, poster of sheets
3.1.3. maak een spiekbriefje
3.1.4. oefen je presentatie
3.1.5. check of alles goed werkt
3.2. presentatiehouden
3.2.1. paat rustig en duidelijk
3.2.2. spreek met een klein beetje overdrijving
3.2.3. let op je houding!
3.2.3.1. sta rechtop
3.2.3.2. stop je handen niet in je zakken
3.2.3.3. maak contact met het publiek
3.2.4. geef niks door maar laat het voor de klas zien
3.2.5. zorg dat iedereen het kan zien
4. Aantekeningen
4.1. hoe maak je aantekeningen?
4.1.1. 1.Onderwerp: waar gaat het over?
4.1.2. 2.Hoofdzaken: wat is het belangrijkste wat er word verteld over het onderwerp?
4.1.3. 3.Conclusie: de slotsom
4.2. Belankrijk
4.2.1. De opbouw
4.2.1.1. zinnen die de opbouw van een presentatie duidelijk maken.
4.2.2. Verband
4.2.2.1. woorden of zinnen die een verband aangeven.
4.3. Schematisch
4.3.1. gebruik:
4.3.2. streepjes (-)
4.3.3. getallen(1, 2, 3)
4.3.4. letters (A, B ,C)
4.3.5. pijlen
4.3.6. boomstructuren
5. Informatief gesprek
5.1. voorbereiding
5.1.1. scrijf de belangrijkste vragen kort en duidelijk op.
5.1.2. maak als het nodig is een afspraak
5.2. het gesprek voeren
5.2.1. stel je vragen rustig en duidelijk
5.2.2. luister goed naar de ander
5.2.3. kijk de ander aan
5.2.4. laat de ander uitpraten
5.2.5. vraag door als je het niet begrijpt
5.2.6. herhaal wat de ander zegt in eigen woorden
5.2.6.1. zo kun je controleren of je het goed hebt begrepen
5.2.6.2. zo onthoud je het beter
5.2.7. maak aantekeningen tijdens het luisteren
6. Betogende spreekbeurt
6.1. Overtuigen
6.1.1. je wilt mensen overtuigen van jouw standpunt
6.1.2. overtuigen doe je met behulp van een argumenten
6.2. onderdelen
6.2.1. inleiding: de aandacht van het publiek trekken
6.2.2. middenstuk: je geeft argumenten voor je standpunt
6.2.3. slot: herhaal je standpunt en sluit af met een pakkende uitspraak
6.3. voorbereiding
6.3.1. kies een onderwerp
6.3.2. zoek informatie
6.3.3. bepaal je standpunt
6.3.4. bedenk argumenten voor je standpunt
6.3.5. maak een inleiding, middenstuk en slot
6.3.6. maak een spiekbriefje
6.3.7. oefen je speekbeurt
6.4. de spreekbeurt
6.4.1. praat luid, duidelijk en rustig, maar ook enthousiast en overtuigend
6.4.2. kijk je publiek aan
6.4.3. gebruik je spiekbriefje als geheugensteun