1. Het ontstaan van nieuwe soorten
1.1. reproductieve isolatie = gedurende lange tijd vindt er geen voortplanting plaats tussen de individuen van twee of meer populaties
1.2. reproductieve isolatie kan ontstaan door
1.2.1. geografische isolatie
1.2.2. verschillen in gedrag
1.2.3. tijd
1.3. allopatrisch = soortvorming die optreed doordat twee populaties geografisch van elkaar worden gescheiden
1.4. sympatrisch = soortvorming zonder geografische scheiding
1.5. polyploïdie = er gaat iets mis bij de mitose waardoor een plant bijvoorbeeld een tetraploïd deel krijgt
2. De ontwikkeling van het leven
2.1. biogenese = het ontstaan van leven uit levenloze materie
2.2. Door o.a. bliksemontladingen en ultraviolette straling zijn er in de oeratmosfeer organische moleculen ontstaan
2.3. In de oerzeeën werd door indikking een organische oersoep gevormd, waarin grotere moleculen en vervolgens de eerste cellen zijn ontstaan
2.4. Later ontstonden er autotrofe bacteriën en werd de atmosfeer zuurstofrijk
2.5. organische stoffen zijn afkomstig van organismen of van producten van organismen
2.6. anorganische stoffen komen zowel in organismen als in de levenloze natuur voor
2.7. Linnaeus heeft de wetenschappelijke naamgeving opgezet
2.8. de wetenschappelijke naamgeving bestaat uit een geslachtsnaam en een soortaanduiding
3. Prokaryoten
3.1. bacteriën
3.1.1. bij bacteriën bevat een chromosoom geen eiwitmoleculen
3.1.2. elk chromosoom bestaat uit één groot circulair DNA-molecuul
3.1.3. sommige bacteriën hebben ook plasmiden (kleinere circulaire chromosomen)
3.1.4. voortplanting door deling
3.1.5. de celwanden bestaan uit peptidoglycaan
3.1.6. grampositief = bacteriën die violette kleurstof gemakkelijk absorberen aan hun celwanden
3.1.7. gramnegatieve bacteriën nemen deze kleurstof niet op
3.1.8. bacteriën kunnen in extreme omstandigheden overleven door hun endospore
4. Eukaryoten
4.1. Schimmels
4.1.1. eencellig
4.1.1.1. Gisten zijn eencellige schimmels
4.1.1.2. worden tot protisten gerekend
4.1.1.3. Gisten planten zich voort door knopvorming
4.1.2. meercellig
4.1.2.1. opgebouwd uit schimmeldraden/hyfen
4.1.2.2. mycelium= netwerk van hyfen
4.1.2.3. voortplanting door sporen
4.2. Planten
4.2.1. sporenplanten
4.2.1.1. wieren, mossen, paardenstaarten en varens
4.2.2. vaatplanten
4.2.2.1. paardenstaarten, varens en zaadplanten
4.3. Dieren
4.3.1. indeling op symmetrie en skelet
4.3.2. weekdieren
4.3.3. geleedpotigen
4.3.4. gewervelden
5. Evolutietheorie
5.1. generatio spontanea
5.2. Jean de Lamarck: theorie geleidelijke verandering van soorten
5.3. creationisme: theorie van de schepping
5.4. Charles Darwin > neodarwinisme
5.5. adaptatie = aanpassing
6. Evolutie van de mens
6.1. primaten worden beschouwd als de hoogst ontwikkelde zoogdieren
6.2. tot primaten behoren:
6.2.1. de mens
6.2.2. de mensapen
6.2.3. de apen
6.2.4. de halfapen
7. Evolutie van een soort
7.1. gene flow = het verschijnsel dat tussen individuen van twee populaties van dezelfde soort uitwisseling van genen plaatsvindt
7.2. kenmerken "soort"
7.2.1. kunnen zich met elkaar voortplanten
7.2.2. vruchtbare nakomelingen
7.2.3. voortplanting vindt onder natuurlijke omstandigheden plaats
7.3. genenpool = de verzameling van alle genen in een populatie
7.4. regel van Hardy-Weinberg
7.4.1. p+q= 1
7.4.2. p²+ 2 pq + q² = 1
7.5. co-evolutie = een evoluerende soort beïnvloedt een andere soort die daardoor ook evolueert
7.6. genetic drift = het verschijnsel dat in kleine populaties door toeval grote verschuivingen in allelfrequenties kunnen optreden
7.6.1. flessenhalseffect
7.6.2. foundereffect
8. Enkele onderzoeksmethoden
8.1. vergelijkende anatomie
8.1.1. homologe organen = organen met hetzelfde bouwplan
8.1.2. analoge organen = organen met een overeenkomstige functie die niet berust op verwantschap
8.1.3. rudimentaire organen = organen die niet meer tot ontwikkeling komen en geen functie meer hebben
8.2. embryologie
8.2.1. overeenkomsten tussen embryonale ontwikkelingen van organismen
8.3. biochemie
8.3.1. organismen vergelijken door een stamboom te maken
8.4. cladistiek
8.4.1. clade = een groep soorten bestaande uit een voorouder en alle nakomelingen daarvan
8.4.2. cladogram = een schematische weergave van de verwantschap tussen de soorten van een clade