1.1. In 1945 werd het bestuur over Duitsland en Berlijn in handen van vertegenwoordigers van vier landen (Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Frankrijk en Sovjet-Unie) gelegd, die ieder een gedeelte van het territorium van Duitsland en Berlijn kregen toegewezen.
2. De Grote Drie
2.1. De naam voor de regeringsleiders van Groot-Brittannië (Churchill), de Verenigde Staten (Roosevelt) en de Sovjet-Unie (Stalin) die tijdens de 2e wereldoorlog als geallieerden gezamenlijk tegen Duitsland en Japan optrokken.
3. Destalinisatie
3.1. In 1956 maakte Chroesjtsjov een einde aan de enorme persoonsverheerlijking van Stalin die ook leidde tot een tijdelijke vermindering van de spanning tussen Oost en West en kleine veranderingen binnen de Sovjet-Unie zelf.
4. Europese Economische Gemeenschap
4.1. Een samenwerkingsverband tussen Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, West-Duitsland en Italië om een gemeenschappelijke markt te vormen met een vrij verkeer van personen, goederen en diensten.
5. Europese Gemeenschap van Kolen en Staal
5.1. De eerste Europese organisatie opgericht om de kolen- en staalindustrie gezamenlijk te beheren. Dit was het begin van Europese samenwerking.
6. Grote sprong voorwaarts
6.1. De naam voor het vijfjarenplan in China waarin geprobeerd werd om het land versneld te industrialiseren.
7. Koude oorlog
7.1. Periode van Vijandschap tussen het Kapitalistische Westen en het Communistische Oosten, waarin het nooit tot een échte oorlog tussen de grootmachten kwam.
8. Satellietstaten
8.1. Staten die politiek, economisch en militair volledig onder controle staan en afhankelijk zijn van een ander land.
9. Ijzeren Gordijn
9.1. De tijdens de Koude Oorlog gangbare naam voor de hermetisch afgesloten grens tussen het Westen en het Oosten van Europa.
10. Antesemitisme
10.1. Vijandige houding ten opzichte van Joden en alles wat Joods is.
11. Collectivisering
11.1. Het samenvoegen van bestaande zelfstandige boerderijen tot grote gezamenlijke collectieve boerderijen.
12. Europese Unie
12.1. Huidig samenwerkingsverband tussen Europese landen op economisch, politiek en juridisch gebied.
13. Invloedssfeer
13.1. Gebied waar een staat veel invloed kan laten gelden, meestal met stilzwijgende goedkeuring van andere staten.
14. Liberalisering
14.1. De overheid stelt zich tot doel om in de samenleving en economie minder te willen regelen en meer het initiatief van de burgers en de bedrijven over te laten, waarbij 'vrije markt' en 'concurrentie' sleutelbegrippen zijn.
15. Marshallplan
15.1. Economisch hulpprogramma van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Marshall, om na de Tweede Wereldoorlog Europa weer op de been te brengen.
16. Praagse Lente
16.1. Benaming voor de poging van de partijleiding van Tsjecho-Slowakije om in het voorjaar van 1968 een eigen politieke koers te varen, los van de bemoeienis van de Sovjet-Unie.
17. Supermacht
17.1. Een land dat zo veel macht heeft dat het instaat is om de loop van de wereldgeschiedenis beslissend te beïnvloeden.
18. Truman-doctrine
18.1. De door de Amerikaanse president Truman verkondigde richtlijn dat het Westen ieder land mag steunen waar een communistische machtsovername dreigt.