1. 1. Cellen observeren
1.1. Wat is een cel?
1.1.1. kleinste georganiseerde eenheden van een levend wezen
1.1.2. basiseenheid van organismen
1.2. Eencellige organismen
1.2.1. bacteriën of amoeben
1.3. Meercellige organismen
1.3.1. planten of dieren
1.3.1.1. cellen die dezelfde functie uitoefenen zullen samen een weefsel vormen
1.4. Het menselijk lichaam
1.4.1. veel verschillende celtypen
1.4.1.1. naargelang: de bouw, de vorm en de functie
1.5. Microscopen
1.5.1. Lichtmicroscoop
1.5.1.1. vergroting 500x
1.5.1.1.1. waarnemen grootste structuren: vacuole, celwand, kern, cytoplasma
1.5.2. Elektronenmicroscoop
1.5.2.1. structuren onderscheiden tot 0.2 nanometer
1.5.2.1.1. werken met invallende lichtbundels
1.5.3. Oplossend vermogen
1.5.3.1. kleinste afstand tussen twee punten waarbij deze nog als twee punten te onderscheiden zijn
2. 2. Submicroscopische bouw van de cel
2.1. 2.1 Het celmembraan
2.1.1. 1 fosfolipide bestaat uit een hydrofiele kop (wateraantrekkend)(P) en een hydrofobe staart (waterafstotend)(A)
2.1.2. perifere eiwitten: steken aan de binnenzijde of buitenzijde uit
2.1.3. transmembraaneiwitten: zitten volledig door het celmembraan en zorgen voor in en uitvoeren van stoffen
2.1.4. cholesterolmoleculen: zorgen voor de beweeglijkheid en het samen blijven van de moleculen(dun vloeibaar vliesje)
2.1.5. Functie
2.1.5.1. geeft structuur en stevigheid
2.1.5.2. zorgt voor transport
2.1.5.3. herkennen van stoffen buiten de cel, sommige eiwitten hebben een receptorfunctie
2.1.5.4. omsluit de celinhoud en vormt barrière tussen het inwendige van de cel en de buitenwereld
2.2. 2.2 De celwand
2.2.1. Structuur/bouw
2.2.1.1. Primaire celwand
2.2.1.1.1. Cellulose
2.2.1.1.2. Pectine
2.2.1.2. Secundaire celwand
2.2.1.2.1. Lignine (houtstof)
2.2.1.2.2. Suberine (kurkstof)
2.2.1.2.3. Cutine (was)
2.2.1.2.4. Plasmodesmen: kanaaltjes langs waar nuberige cellen met elkaar in verbinding staan
2.2.2. Functie
2.2.2.1. extra versteviging
2.3. 2.3 De celkern of nucleus
2.3.1. Structuur/bouw
2.3.1.1. kern is bolvormig en omgeven door een dubbel kernmembraan of kernomhulsel
2.3.1.2. tussen het dubbel kermembraan zitten de kernporiën
2.3.1.3. donkere structuur in de kern is een kernlichaampje of nucleolus , hier worden bouwstoffen voor ribosomen aangemaakt
2.3.1.4. meerdere kernlichaampjes = nucleoli
2.3.1.5. overige deel zijn chromatinedraden
2.3.2. Functie
2.3.2.1. bevat erfelijke informatie
2.3.2.2. aanmaak van eiwitten
2.3.3. Chromosomen
2.3.3.1. chromosomen van elke lichaamscel van een organisme is constant
2.3.3.2. gerangschikt per paar in een karyogram
2.3.3.3. twee exemplaren van elk
2.3.3.4. de mens bezit 46 chromosomen , 23 paar chromosomen
2.3.3.5. man: X en Y- chromosoom vrouw: twee X-chromosomen
2.4. 2.4 Het endoplasmatisch reticulum (ER)
2.4.1. Structuur/bouw
2.4.1.1. netwerk van eenheidsmembranen,vormt een verbinding tussen kernmembraan en eenheidsmembraan
2.4.1.2. aan de buitenkant bezet met ribosomen
2.4.2. Ruw Endoplasmatisch Reticulum (RER) ( R van rough)
2.4.2.1. Functie
2.4.2.1.1. opslag en transport van niet afgewerkte eiwitten
2.4.3. Glad Endoplasmatisch Reticulum (SER) ( S van smooth)
2.4.3.1. Functie
2.4.3.1.1. aanmaak van vetzuren en fosfolipiden
2.5. 2.5 Ribosomen
2.5.1. Functie
2.5.1.1. betrokken bij eiwitsynthese
2.6. 2.6 Golgi-apparaat( het golgi-complex)
2.6.1. Structuur/bouw
2.6.1.1. inhoud van het blaasje komt naar buiten (exocytose)
2.6.1.2. aan de rand van een Golgi-cistern worden (Golgi-blaasjes) afgesnoerd
2.6.1.3. afsnoeren van het ER en versmelten met de golgi-cisternen (transportblaasjes)
2.6.1.4. opeenstapeling van membraanvormige zakjes (golgi-cisternen)
2.6.2. Functie
2.6.2.1. verder bewerken van eiwitten
2.6.2.2. energie vrijmaken uit energierijke stoffen
2.6.2.3. stoffen die moeten verwijderd worden, worden omgeven door een membraan (inpakafdeling)
2.7. 2.7 Lysosomen
2.7.1. Structuur/bouw
2.7.1.1. afsnoeringen van golgi-apparaat
2.7.1.2. omgeven door een eenheidsmembraan
2.7.1.3. bevatten verteringsenzymen
2.7.2. Functie
2.7.2.1. vertering
2.7.2.2. extracellulair materiaal afbreken (heterofagie)
2.7.2.3. afbreken van celeigen bestanddelen (autofagie)
2.7.2.4. bewuste afbraak van een cel (=apoptose/ geprogrammeerde celdood)
2.8. 2.8 Mitochondriën
2.8.1. Structuur/bouw
2.8.1.1. bolvormige/ staafvormige organellen met een dubbel eenheidsmembraan
2.8.1.2. buitenste eenheidsmembraan, binnenste eenheidsmembraan, plooi(=cristae), grondsplasma(=matrix)
2.8.2. Functie
2.8.2.1. energie vrijmaken
2.9. 2.9 1 Centrosoom/ 2 Centriolen
2.9.1. Structuur/bouw
2.9.1.1. 2 centriolen loodrecht op elkaar
2.9.1.2. 1 centrosoom bestaat uit 9 groepjes van 3 microtubuli
2.9.2. Functie
2.9.2.1. verdeling van erfelijk materiaal
2.10. 2.10 Vacuole
2.10.1. Structuur/bouw
2.10.1.1. grootste deel van de plantencel
2.10.1.2. vacuolevocht: water, ionen, kleurstoffen, reservestoffen, suikers, zuren, ...
2.10.1.3. omgeven door membraan(=tonoplast)
2.10.2. Functie
2.10.2.1. opslag van water en reservestoffen
2.10.2.2. geeft stevigheid
2.10.2.3. afbraak van macromoleculen (=vertering)
2.11. 2.11 Plastiden of pigmentkorrels
2.11.1. 2.11.1 Chloroplasten (=baldgroenkorrels)
2.11.1.1. Structuur/ bouw
2.11.1.1.1. gegroepeerd tot kleine stapeltjes= grana/ één granum
2.11.1.1.2. membraanzakjes (=thylakoïden)
2.11.1.1.3. grondsubstatie tussen de grana =stroma
2.11.1.2. Functie
2.11.1.2.1. fotosynthese
2.11.2. 2.11.2 Chromoplasten (=kleurkorrels)
2.11.2.1. Functie
2.11.2.1.1. kleuren van bloemen en vruchten
2.11.3. 2.11.3 Leukoplasten (=zetmeelkorrels)
2.11.3.1. Functie
2.11.3.1.1. opslag van zetmeel
2.12. 2.12 Cytoskelet
2.12.1. Structuur/bouw
2.12.1.1. microtubuli
2.12.1.2. filamenten(eiwitdraden)
2.12.2. Functie
2.12.2.1. vorm van de cel
2.12.2.2. verplaatsen van celorganellen
2.12.2.3. beweging van cellen