1. Domeinen
1.1. Vakconcepten
1.1.1. Wiskundetaal
1.1.1.1. Wiskundig geletterd en gecijferd
1.1.1.1.1. Inzicht in getallen
1.1.1.1.2. Eigen niveau
1.1.1.1.3. Taxonomie van Bloom
1.1.1.2. Begripsvorming
1.1.1.2.1. Context
1.1.1.2.2. Abstracte
1.1.1.2.3. Concrete
1.1.1.2.4. Formele en informele notaties
1.1.1.2.5. Visualiseer
1.1.1.2.6. Het ijsbergmodel van McClelland
1.1.1.3. Communiceren
1.1.1.3.1. Boodschap
1.1.1.3.2. Grip krijgen op de werkelheid
1.1.1.4. Een uitdaging versus een opdracht
1.1.1.4.1. Inspelen op de leerlingen
1.1.1.4.2. Verantwoordelijkheid leerlingen
1.1.1.4.3. Doelen stellen
1.1.2. Passende leerstof inhouden
1.1.2.1. 4 rekendomeinen
1.1.2.1.1. Getallen
1.1.2.1.2. Verhoudingen
1.1.2.1.3. Meten/meetkunde
1.1.2.1.4. Verbanden
1.2. Kennisbasis
2. Kennis van materialen en methode voor lesgeven aan kinderen (Oonk,W. (2015)
2.1. Didactiek
2.1.1. Methode
2.1.1.1. Planning
2.1.2. Zelf ontwerpen
2.1.2.1. Thematisch gekoppeld
2.2. Werkvormen
2.2.1. Coöperatieve werkvormen
2.2.1.1. Werk in tweetallen
2.2.1.2. Van 2 naar meer
2.2.1.3. Bordwerk
2.2.1.4. Ideeën spuien
2.2.1.5. Woordweb
2.2.1.6. Rotonde
2.2.1.7. Koppen bij elkaar
2.2.2. Big idea
2.2.3. Zelfstandig
2.3. Materiaal
2.3.1. Abstract
2.3.1.1. Ondersteundend
2.3.1.2. Uitdagend
2.3.2. Concreet
2.3.2.1. Ondersteunend
2.3.2.2. Uidagend
2.3.3. ICT
2.3.3.1. informatievaardigheden, het effectief, efficiënt en verantwoord gebruik van ICT
2.4. Convergente
2.4.1. Sterke rekenaars
2.4.1.1. Verijking
2.4.1.1.1. Speciale leerroutes
2.4.1.1.2. ICT software
2.4.1.1.3. Rekenspellen
2.4.2. Gemiddelde rekenaars
2.4.2.1. Instructie, regulier aanbod
2.4.3. Zwakke rekenaars
2.4.3.1. Verlengde instructie
2.4.3.2. ICT software
2.4.3.2.1. Automatiseren
2.4.4. Passende perspectieven rekenen. Brandt-Bosman, R. (2016)
2.5. Divergente
2.5.1. Individueel
2.5.1.1. Eigen doel
2.5.1.2. Eigen niveau
2.6. Ontwikkeling van talenten
2.6.1. Creatief denken
2.7. Niveauverhoging bij kinderen kunnen realiseren
2.7.1. Hoofdlijnenmodel
2.7.2. Ijsbergmetafoor
2.7.3. Handelingsmodel
2.7.4. Drieslagmodel
3. Wiskunde betekenis kunnen geven voor kinderen en wiskundig denken van kinderen kunnen bevorden
3.1. Documenteren
3.1.1. Foto's van product/proces
3.1.2. Filmen
3.1.3. Leerlingen zelf in beeld laten brengen van product/proces
3.2. Inspelen op de leerlingen
3.2.1. Eigen omgeving
3.2.2. Belevingswereld
3.2.2.1. Actualitiet
3.2.2.2. Thematisch
3.2.3. Didactiek
3.2.3.1. Het presenteren van een inleiding of verhaal, zodat de interesse wordt gewekt.
3.2.3.2. Het geven van richtlijnen voor taken.
3.2.3.3. Afstemmen op de onderwijsbehoefte
3.2.4. Belang voor het echte leven
3.2.4.1. Persoonlijk
3.2.4.2. School
3.3. Verwondering in ere houden
3.3.1. Project rekenkundig verschijnsel
3.4. Vraag het de leerlingen
3.4.1. Activeren voorkennis
3.4.2. Maatschappelijke relevantie en wiskunde en over getallen
3.5. Lesdoel
3.5.1. SMART
3.5.1.1. Vaardigheid
3.5.1.2. Context
3.5.1.3. Controleerbaar
3.5.2. Duidelijk voor leerlingen
3.5.2.1. Relevant
3.5.2.1.1. Afgestemd werk
3.5.2.2. Haalbaar
3.5.2.2.1. Passend en effectieve instructie
3.5.3. Evalueren
3.5.3.1. Feedfoward, feedup & feedback
3.5.3.2. Productgerelateerd
3.5.3.2.1. Opbrengstgericht
3.5.3.3. Procesgerelateerd
3.5.4. Controleren
3.5.4.1. Nakijken door leerling zelf
3.5.4.1.1. Bespreken met klasgenoten
3.5.4.1.2. Nakijkboek
3.5.4.2. Nakijken door leerkracht zelf
3.5.4.3. Toetsresulataten
3.6. Kindgerichtwerken, Het Kan, Nagtzaam,, I. (2016)
3.7. Hoofdlijnenmodel, (Weijer-Bergsma, et al, (2017)
3.7.1. Flexibel
3.7.1.1. Begripsvorming
3.7.1.1.1. ontwikkelen van oplossingsprocedures
3.7.2. Ijsbergmetafoor
3.7.3. Handelingsmodel
3.7.3.1. Formeel handelen (Symbolen)
3.7.3.2. Voorstellen-abstract (representeren van de werkelijkheid aan de hand van denkmodellen)
3.7.4. Dieslagmodel
3.7.4.1. Diagnostisch gesprek
3.7.4.1.1. Denk- en redeneerstappen
3.7.4.2. Aansluiten bij onderwijsbehoefte
4. De leerling
4.1. Het kind en de ander
4.1.1. Plezier
4.1.1.1. Mindset
4.1.1.2. Uitdagend
4.1.1.3. Ondersteunend
4.1.1.4. Zone van naaste ontwikkeling
4.1.2. Onderlinge relaties
4.1.2.1. Sociogram
4.1.3. Signaleren
4.1.3.1. Leerproblemen
4.1.3.2. Sociaal/emotioneel gedrag
4.2. De volwassene
4.2.1. Ouders
4.2.2. Thuis situatie
4.3. De ruimte
4.3.1. Materialen
4.3.1.1. ICT
4.3.1.2. Concreet
4.3.1.3. Abstract
4.4. Kennis over de ontwikkeling
4.4.1. Beginsituatie
4.4.2. Belevingswereld
4.5. Uitgaan van competente kind
4.5.1. Verantwoordelijkheid geven
4.5.1.1. Zelfstandig leren
4.5.2. Onderzoekend leren
4.5.3. Ontwerpend leren
4.6. GROEIMINDSET IN DE REKENLES Sjoers, (S).,
5. 21-century skills
5.1. Ontwikkeling van talenten
5.1.1. Creatief denken
5.1.1.1. Kinderen ontwikkelen een onderzoekende en ondernemende houding, denken ‘out of the box’
5.1.1.1.1. Leren interpreteren en waarderen en leren opstellen, kijken en analyseren.
5.1.1.2. Kritisch denken: het onderzoeken en beoordelen van veronderstellingen en informatie om de eigen mening vorm te geven en te onderbouwen.
5.1.1.2.1. Receptief en reflectief vermogen
5.1.1.3. Zelfregulering: zelfstandig handelen en zich verantwoordelijk voelen voor te bereiken doelen, daarbij inzicht in eigen capaciteiten en interesses.
5.1.2. Communiceren: het effectief en efficiënt- in duidelijke taal- overbrengen van een boodschap.
5.1.3. Creatief denken en handelen: nieuwe en originele, maar toepasbare ideeën of oplossingen voor bestaande vraagstukken vinden
5.1.4. Probleemoplossend denken: het effectief oplossen- onbekende- problemen door ze te analyseren, verbanden te leggen, logische conclusies te trekken en daarmee nieuwe oplossingsstrategieën te bedenken.
5.2. ICT
5.2.1. informatievaardigheden, het effectief, efficiënt en verantwoord gebruik van ICT
5.2.2. Digitale geletterdheid: combinatie van ICT-basisvaardigheden (om kunnen gaan met verschillende technologieën en computers), mediawijsheid, informatievaardigheden (zoeken, selecteren, beoordelen, verwerken en gebruiken van relevante informatie).
5.3. Samenwerken: het gezamenlijk realiseren van een doel, dit op de eerste plaats zetten en zich daar zo goed mogelijk voor inzetten, openstaan en respect hebben voor de ideeën en mening van anderen, hulp vragen, geven en ontvangen.
5.3.1. Sociale en culturele vaardigheden: effectief kunnen leren, werken en leven met mensen met verschillende etnische, culturele en sociale achtergronden.
6. Didactiek
6.1. Kennis over de ontwikkeling
6.1.1. Bronfenbrenner 1979
6.2. Productgericht
6.2.1. Opbrengsgericht
6.2.2. Toetsresulataten
6.3. Procesgericht
6.3.1. Samenwerken
6.3.1.1. Cooperatieve werkvormen
6.3.2. Zelfstandig
6.3.2.1. De manier er naar toe
6.4. Kijken achter gedrag van leerlingen
6.5. Duidelijke beginsituatie
6.6. Methode
6.6.1. Het geven van richtlijnen voor taken.
6.6.2. Het samenvatten van veel leerstof.
6.6.3. Doorlopende leerlijn
6.6.3.1. Kerndoelen
6.7. Thematisch
6.8. Hollingsworth, J. (2015).Expliciete Instructie Model.
6.8.1. Eerst instructie geven, (succeservaringen)
6.8.2. Iedereen activeren
6.8.2.1. cvb-vragen stellen
6.8.3. Willekeurig beurten geven
6.8.3.1. Wisbordjes
6.8.4. Monitoren van het leerproces
6.8.5. Feedback geven
6.8.5.1. Positief gerichte
6.8.6. Instructie
6.8.6.1. Uitleggen
6.8.6.2. Voordoen
6.8.6.3. Hardop nadenken
6.8.6.4. Verantwoordelijkheid overdragen
6.8.6.4.1. Zelfstandig
6.8.6.4.2. Samenwerkend
6.8.7. Afsluiten
6.8.7.1. Focus
6.8.7.2. Iedereen behaalt het lesdoel
6.9. ICT
6.9.1. informatievaardigheden, het effectief, efficiënt en verantwoord gebruik van ICT
6.10. Beschikken over voldoende rekenvaardigheden en gecijferheid.
6.10.1. Eigen vaardigheid rekenen wiskunde
6.10.2. Herkennen van foute oplossing en foute oplossingsstrategieën
7. Klassenmanagement
7.1. Veilige leeromgeving
7.2. Uitdagende leeromgeving
7.3. Visie
7.3.1. Opbrengstgericht
7.3.2. Handelingsgericht
7.3.3. School
7.3.3.1. Bestuur
7.3.3.1.1. Overheid
7.3.4. Werkgroep/Team
7.3.5. Autoritair
7.3.6. Democratisch
7.3.7. Laissez-Faires
7.3.8. Wiskundige attitude
7.3.8.1. Positieve overtuigingen
7.3.8.2. Positief over zelf bekwaam zijn over rekenen wiskunde
7.3.8.3. Wiskunde zien in je omgeving
7.4. Thematisch onderwijs
8. Taal
8.1. Begripsvorming
8.1.1. Wiskundetaal
8.1.1.1. Het oplossen van rekenwiskundeproblemen te onderbouwen en leren oplossingen te beoordelen.
8.1.1.2. Reflectief, receptief vermogen
8.1.1.3. CAT
8.1.1.4. DAT
8.1.1.5. Scaffolding
8.2. Activiteiten
8.2.1. Schriftelijk
8.2.1.1. Visuele weergaven proces/product
8.2.2. Mondeling
8.2.2.1. Samenwerken
8.2.2.1.1. Coöperatieve werkvormen
8.2.2.2. Verantwoorden handelen
8.2.2.2.1. Inzicht delen
8.2.3. Coöperatieve werkvormen
8.2.3.1. Werk in tweetallen
8.2.3.2. Van 2 naar meer
8.2.3.3. Bordwerk
8.2.3.4. Ideeën spuien
8.2.3.5. Woordweb
8.2.3.6. Rotonde
8.2.3.7. Koppen bij elkaar