Overzicht van de biologie

Get Started. It's Free
or sign up with your email address
Overzicht van de biologie by Mind Map: Overzicht van de biologie

1. Cellen

1.1. De cel

1.1.1. Chemische fabriekjes

1.1.2. Stofwisselingprocessen

1.1.2.1. Assimilatie

1.1.2.1.1. Groei

1.1.2.1.2. Vervanging

1.1.2.1.3. Herstel

1.1.2.1.4. Kost energie

1.1.2.1.5. Fotosynthese

1.1.2.2. Dissimilatie

1.1.2.2.1. Afbraak

1.1.2.2.2. Energie en warmte komt vrij

1.1.2.2.3. Aerobe en anaerobe dissimilatie

1.2. Enzymen en andere eiwitten

1.2.1. Biochemische omzettingen

1.2.2. Transport

1.2.3. Slot-sleutelprincipe

1.2.4. Optimum temperatuur

1.2.4.1. Zo niet: denatureren

1.3. Soorten cellen

1.3.1. Stamcellen

1.3.1.1. Celtypen

1.3.1.2. Weefsels

1.3.1.3. Organen

1.3.2. Alle cellen

1.3.2.1. DNA

1.3.2.2. Selectief-permeabelmembraan

1.3.2.3. Passief en actief transport

1.4. Celdeling

1.4.1. Herstellen

1.4.2. Deling

2. Organismen

2.1. Homeostase

2.1.1. Het constant houden van het inwendige milieu

2.1.1.1. Temperatuur

2.1.1.2. Hoeveelheid glucose

2.1.1.3. Koolstofdioxide

2.1.1.4. Zuurgraad

2.1.1.5. Door:

2.1.1.5.1. Zintuigstelsel

2.1.1.5.2. Autonome zenuwstelsel

2.1.1.5.3. Hormoonstelsel

2.2. Vertering en uitscheiding

2.2.1. 1. Mechanische vertering

2.2.1.1. Kauwen in de mond

2.2.1.2. Vermengen met slijm

2.2.2. 2. Emulgeren

2.2.2.1. Gal verdeelt vet in kleine druppeltjes

2.2.3. 3. Chemische vertering

2.2.3.1. Afbreken grote organische moleculen

2.2.4. 4. Resorptie van voedingsstoffen

2.2.4.1. Actief proces

2.2.4.2. Door de dunne darm

2.2.4.3. In de dikke darm wordt water geresorbeerd

2.2.4.3.1. Productie van vitamine K

2.2.5. 5. Verwijdering van afvalstoffen

2.2.5.1. De lever scheidt gal uit

2.2.5.2. Longen scheiden CO2 en water uit

2.2.5.3. De nieren scheiden water, ureum en mineralen uit

2.2.5.3.1. Osmotische waarde handhaven

2.2.5.4. De huid scheidt mineralen en water uit

2.2.5.4.1. Handhaven lichaamstemperatuur

2.3. Bloed

2.3.1. Gelosten dubbele bloedsomloop

2.3.1.1. Glucose transporteren

2.3.1.2. Zuurstof transporteren

2.3.2. Bloedplasma

2.3.2.1. Transporteert:

2.3.2.1.1. Voedingsstoffen

2.3.2.1.2. Afvalstoffen

2.3.2.1.3. Hormonen

2.3.3. Witte bloedcellen

2.3.3.1. Afweer

2.3.4. Bloedplaatjes

2.3.4.1. Bloedstolling

2.3.5. Rode bloedcellen

2.3.5.1. Vervoeren d.m.v. hemoglobine

2.3.5.1.1. Zuurstof

2.3.5.1.2. Koolstofdioxde

2.3.6. Slagaders

2.3.6.1. Hoge druk

2.3.6.2. Dik, stevig en elastisch

2.3.6.3. Vertakken in arteriolen

2.3.6.3.1. Vertakken tot haarvaten

2.3.7. Aders

2.3.7.1. Dun, minder elastisch

2.3.7.2. Lage druk

2.3.7.3. Bevatten kleppen

2.3.8. Colloïd-osmotische druk

2.3.8.1. Weefselvloeistof met afvalstoffen wordt opgenomen in de haarvaten of lymesysteem

2.3.9. Poortader

2.3.9.1. Van de darmen naar de lever

2.3.9.2. Glucose wordt omgezet tot glycogeen

2.3.9.2.1. d.m.v. insuline

2.3.9.2.2. Glucagon laat glycogeen weer omzetten in glucose

2.4. Afweer

2.4.1. Huid

2.4.2. Immuunsysteem

2.4.2.1. Aspecifieke afweer

2.4.2.1.1. Granulocyten

2.4.2.1.2. Macrofagen

2.4.2.2. Specifieke afweer

2.4.2.2.1. Deelnemers

2.5. Regeling

2.5.1. Reflexboog

2.5.1.1. Hoofd en hals via hersenstam

2.5.1.2. Romp en ledematen via ruggenmerg

2.5.2. Orthosympatisch deel

2.5.2.1. Activiteiten

2.5.2.2. Dissimilatie

2.5.2.3. Remming verteringsstelsel

2.5.3. Parasympatisch deel

2.5.3.1. Rust

2.5.3.2. Assimilatie

2.5.3.3. Verlaagt de harstslag

2.5.4. Impulsen

2.5.4.1. Sleutlprikkel

2.5.4.2. Supranormale prikkel

2.5.5. Zelfregulatie

2.5.5.1. Herstel van schade

2.5.5.2. Verdediging

2.5.5.3. Admenhalen

2.5.5.4. Voeden

2.5.5.5. Komt in stand door:

2.5.5.5.1. Hormonen

2.5.5.5.2. Zenuwen

2.5.5.5.3. Zintuigen

2.5.5.5.4. Via transport van stoffen

2.5.6. Zelforganisatie

2.5.6.1. "Biologische eenheden van een hogere orde"

2.5.6.1.1. Nieuwe structuur

2.5.6.1.2. Emergente eigenschappen

3. De 5 hoofdthema's

3.1. Zelfregulatie

3.1.1. Cellen

3.1.1.1. Stofwisseling van de cel

3.1.2. DNA

3.1.2.1. Eiwitsynthese

3.1.3. Organismen

3.1.3.1. Stofwisseling van het organisme

3.1.3.2. Afweer

3.1.3.3. Beweging

3.1.3.4. Waarneming

3.1.4. Ecologie

3.1.4.1. Regulatie van ecosystemen

3.2. Interactie

3.2.1. Cellen

3.2.1.1. Moleculaire interactie

3.2.1.2. Celullaire interactie

3.2.2. DNA

3.2.3. Organismen

3.2.3.1. Gedrag

3.2.3.2. Seksualiteit

3.2.4. Ecologie

3.2.4.1. Interactie in ecosystemen

3.3. Evolutie

3.3.1. Cellen

3.3.1.1. Ontstaan van leven

3.3.2. DNA

3.3.2.1. Selectie

3.3.2.2. Natuurlijke selectie

3.3.3. Organismen

3.3.3.1. Soortvorming

3.3.4. Ecologie

3.3.4.1. Biodiversiteit

3.4. Reproductie

3.4.1. Cellen

3.4.1.1. Levenscyclus

3.4.2. DNA

3.4.2.1. Replicatie

3.4.3. Organismen

3.4.3.1. Reproductie van het organisme

3.4.4. Ecologie

3.4.4.1. Splitsen van populaties

3.5. Zelforganisatie

3.5.1. Cellen

3.5.1.1. Cellen organiseren zich tot weefsels of organen

3.5.2. DNA

3.5.2.1. DNA is in staat zich te organiseren tot coderende strengen chromosomen

3.5.3. Organismen

3.5.3.1. Organismen organiseren zich tot een populatie

3.5.4. Ecologie

3.5.4.1. De verschillende ecosystemen kunnen zich organiseren tot systeem aarde

4. DNA en erfelijkheid

4.1. Voortplanting

4.1.1. Geslachtelijk

4.1.1.1. Leidt tot recombinatie

4.1.1.1.1. Soorten evolueren

4.1.2. Ongeslachtelijk

4.1.2.1. Dezelfde genen doorgeven

4.2. Chromosomen en genen

4.2.1. 23 paar chromosomen

4.2.2. Informatie over de aanmaak van eiwitten

4.2.3. Erfelijke eigenschap in een genenpaar

4.2.3.1. Een van de genen is een allel

4.2.3.2. Twee gelijke allelen: homozygoot

4.2.3.3. Twee ongelijke allelen: heterozygoot

4.2.4. Vier nucleotiden in het DNA

4.2.4.1. Aanmaak van eiwitten

4.2.4.1.1. Transcriptie

4.2.4.1.2. Splicing

4.2.4.1.3. Translatie

4.2.4.1.4. Een codon codeert voor één aminozuur

4.2.4.1.5. Functie eiwitten wordt bepaald door de aminozuurvolgorde

4.2.5. Genexpressie

4.2.5.1. Ribosomen zetten pre-mRNA om in een eiwit

4.2.5.1.1. Hangt af van het milieu en de celfunctie

4.2.6. Genregulatie

4.2.6.1. Genen kunnen worden aan- of uitgezet

4.3. Mutaties

4.3.1. Puntmutatie

4.3.1.1. Verandering in één nucleotidepaar

4.3.2. Chromosoommutatie

4.3.2.1. Verandering van een deel van een chromosoom

4.3.3. Genoommutatie

4.3.3.1. Verandert het aantal chromosomen

4.3.3.1.1. Syndroom van Down

4.3.4. Kunnen spontaan plaatsvinden

4.3.4.1. Mutagene stoffen/straling

4.3.4.2. Effect groot in geslachtscellen

4.3.4.2.1. Bevruchte eicel

4.3.5. Vorm en functie van eiwit veranderen

4.3.6. Geen gevolgen bij:

4.3.6.1. Uitgeschakeld gen

4.3.6.2. Nog voor hetzelfde aminozuur coderen

4.3.6.3. Onbelangrijke plaats

4.3.7. Tumoren

4.3.7.1. Goedaardige

4.3.7.2. Kwaadaardige

4.3.7.2.1. Kanker

4.3.8. Evolutie

4.3.8.1. Door:

4.3.8.1.1. Mutaties

4.3.8.1.2. Recombinatie

4.3.8.1.3. Natuurlijke selectie

4.4. DNA-modificatie

4.4.1. Recombinant-DNA-techniek

4.4.1.1. Transgeen/genetische gemodifiiceerd organisme

5. De aarde als levend systeem

5.1. Ecosystemen

5.1.1. Populaties

5.1.1.1. Een groep individuen van één soort

5.1.1.2. Coöperatie

5.1.1.3. Concurrentie

5.1.1.4. Vergroot de kans op overleven

5.1.1.5. Veranderingen vinden plaats door:

5.1.1.5.1. Biotische factoren

5.1.1.5.2. Abiotische factoren

5.1.2. Symbiose

5.1.2.1. Mutualisme

5.1.2.2. Commensalisme

5.1.2.3. Parasitisme

5.1.3. Voedselketens

5.1.4. Piramide van biomassa

5.1.5. Successie

5.1.5.1. Biomassa neemt toe

5.1.5.2. Diversiteit neemt toe

5.1.6. Eutrofiëring

5.2. Kringlopen

5.2.1. Koolstofkringloop

5.2.2. Stikstofkringloop