Welke benadering heeft een jeugdige met ASS nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen?

Get Started. It's Free
or sign up with your email address
Welke benadering heeft een jeugdige met ASS nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen? by Mind Map: Welke benadering heeft een jeugdige met ASS nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen?

1. Executieve functies en autisme

1.1. Functies die te maken hebben met plannen, organiseren en uitvoeren in de dagelijkse gang van zaken zijn beperkt (Dawson, 2019)

1.2. Onvoorspelbaarheid vraagt veel van incasseringsvermogen, dit maakt star in aanpassen van planning (De Bruin, 2012).

1.2.1. Flexibiliteit is mogelijk als alternatief een veilige plek in het hoofd heeft (De Bruin, 2012).

1.3. Niet ingevulde tijd zorgt voor paniek, doordat de beperkte executieve functies dit niet kunnen invullen (De Bruin, 2012).

2. Autismespectrumstoornis

2.1. Informatieverwerkingsstoornis: binnengekomen informatie blijven puzzelstukjes en vormen geen goed geheel (De Bruin, 2012).

2.1.1. Informatieverwerkingstijd nodig om de puzzelstukjes de juiste plek te geven (De Bruin, 2012).

2.1.2. Moeite met zintuiggevoeligheid: het filter tussen het bewuste en onderbewuste werkt niet goed. Alle informatie via de zintuigen komt hierdoor binnen in de hersenen (De Bruin, 2012).

2.2. Overprikkeling: er komt meer onduidelijke informatie binnen dan de hersenen kunnen verwerken (De Bruin, 2012).

2.2.1. Kan ontstaan door overbelasting van werkgeheugen (De Bruin, 2012). Alle binnengekomen informatie kan geen plekje krijgen en het hoofd 'loopt over'.

2.2.2. Door tics, herhalende handelingen of herhalende uitspraken kan iemand met autisme uiten dat hij overprikkelt raakt. Dit bied duidelijkheid op momenten dat de omgeving dit niet kan geven (De Bruin, 2012)

2.3. Moeite met theory of mind

2.3.1. Wordt gevormd door slecht werkende spiegelneuronen (De Bruin, 2012).

2.3.2. Verplaatsen en inleven in gevoelens en gedachten van anderen en zichzelf is complexer (De Bruin, 2012).

2.3.3. Beperkt inzicht in wat zijn eigen gedrag voor effect heeft op een ander (De Bruin, 2012).

3. Begeleiding op maat

3.1. Algemeen:

3.1.1. Zet de auti-bril op. Verplaats je in het brein en manier van denken. Op die manier kan je het gedrag plaatsen (De Bruin, 2019).

3.1.1.1. Je ziet kleine non-verbale signalen waarop je je reactie moet afstellen, nadat je deze geïnterpreteerd hebt.

3.1.1.2. Kijk en luister naar wat hij laat zien en horen, zijn lichaamstaal zijn signalen voor jou (De Bruin, 2019)

3.1.2. Omgaan met overgevoelig en ondergevoelig reageren:

3.1.2.1. Bied nieuwe referentiekaders aan (De Bruin, 2019). Bespreek de situatie en geef een alternatieve benadering. Als er dit gebeurt... Doe jij dit....

3.2. Interventiestrategieen executieve functies overnemen:

3.2.1. Aanpassingen in de omgeving om vluchtgedrag te voorkomen en executieve functies te verwerven (Dawson, 2019):

3.2.1.1. Zorg voor een alternatief voor omgevingen met veel prikkels, hierdoor voorkom je sensorische overbelasting (Dawson,2019).

3.2.1.2. Wissel leuke en minder leuke activiteiten met elkaar af. Maak een schema waarbij de activiteiten wisselen (Dawson, 2019).

3.2.1.3. Geef duidelijke aanwijzingen, benoem hierbij alle stappen die doorlopen moeten worden (Dawson, 2019).

3.2.2. Gebruik maken van bekrachtigingen om de motivatie, voor het aanleren van executieve functies, hoog te houden (Dawson, 2019)

3.2.3. Visule ondersteuning bieden door het dagprogramma uit te tekenen (De Bruin, 2012).

3.2.3.1. Maak een overzichtelijke kalender met de activiteiten per datum (De Bruin, 2012).

3.2.4. Aanleren van vaardigheden om uiteindelijk zelf een situatie aan te kunnen, zonder hulp van begeleider (Dawson, 2019):

3.2.4.1. Aanpassingen en ondersteuning geven bij taken, door de opdracht in stukjes aan te bieden en samen te doen met ondersteuner (Dawson, 2019)

3.2.4.2. Aansluitende feedback geven en uitgebreid laten oefenen met situaties (Dawson, 2019)

3.3. Benaderen in de communicatie:

3.3.1. Met auti-communicatie zorg je ervoor dat de informatie maar één weg hoeft af te leggen in het brein, zo gaat er geen informatie verloren (De Bruin,2019)

3.3.1.1. Wees duidelijk over de wat, waar, hoe, wanneer en met wie (De Bruin, 2019)

3.3.1.2. Geef tijd en rust om alle informatie te verwerken en op de juiste plek in het brein te laten komen (De Bruin, 2019)

3.3.1.3. Geef korte, concrete en duidelijke informatie en doe dit met één boodschap tegelijk (De Bruin, 2019). Hierdoor hoeft er niet veel meer te gebeuren dan de informatie binnen te laten komen.

3.3.2. Alles wat jij laat zien in een gesprek geeft prikkels. Zorgt er daarom voor dat je mimiek, lichaamstaal, spreektempo, stemvolume en toonhoogte zo vlak mogelijk is (De Bruin, 2019).

3.3.2.1. Dit zorgt ervoor dat er vooral gefocust wordt op de boodschap die over gebracht wordt en daarbij hoeft niet nagedacht te worden over andere prikkels die binnenkomen.

3.3.3. Ondertitel wat er gebeurd in en rondom een situatie. Je geeft zo alleen secifieke informatie, dit maakt de wereld duidelijker en overzichtelijker (De Bruin, 2019).

3.3.3.1. Ondertitel ook de toekomst. Zo geef je duidelijkheid over wat er nog gaat komen, geeft rust (De Bruin, 2019)

4. Communicatie en autisme

4.1. Taal wordt vaak letterlijk genomen (De Bruin, 2012). Dit heeft als gevolg dat bepaalde situaties niet begrepen worden of een andere taak dan bedoeld wordt uitgevoerd.

4.2. Overgevoeligheid zorgt ervoor dat nabijheid en aanraking tot een schrikreactie leiden (De Bruin, 2012)

4.3. Vlakke mimiek, gezichtsexpressie wordt niet veel gebruikt (De Bruin, 2012)

4.4. Maakt vooral contact als het functioneel is voor hem/haar, niet om de relatie te versterken (De Bruin, 2019)

4.4.1. Oogcontact maken levert alleen maar extra zinloze en overbodige informatie op, doordat er geen betekenis kan worden gegeven aan de uitdrukking en emoties in de ogen (De Bruin, 2012).