1. 4. voortplanting
1.1. waar komt de naam 'zoogdier' vandaan?
1.1.1. ze zogen de jongen
1.2. zoogdieren zijn levendbarend, d.w.z.
1.2.1. jongen levend geboren
1.2.2. uitzondering : de mierenegel en vogelbekdier zijn eierleggende zoogdieren
2. 5. aanpassingen aan een leven in het water
2.1. 1. vissen
2.1.1. Vb. rietvoorn
2.1.2. lichaamsvorm : gestroomlijnd
2.1.3. voortbeweging : vinnen
2.1.4. staartvin : verticale staartvin
2.1.5. huidbedekking : schubben en slijmlaag
2.1.6. lichaamstemperatuur : wisselend
2.1.7. ademhaling : longen
2.1.8. bevruchting : uitwendig
2.1.9. jongen : eieren zonder schaal
2.2. 2. zeezoogdieren
2.2.1. Vb. dolfijn
2.2.2. lichaamsvorm : gestroomlijnd
2.2.3. voortbeweging : vinvormige ledematen
2.2.4. staartvin : horizontale staartvin
2.2.5. huidbedekking : vetrijke huid
2.2.6. lichaamstemperatuur : constant
2.2.7. ademhaling : kieuwen
2.2.8. bevruchting : inwendig
2.2.9. jongen : levendbarend
3. 1. kenmerken en bouw van gewervelde dieren
3.1. hebben een wervelkolom
3.2. 3 hoofddelen
3.2.1. 1. kop
3.2.2. 2. romp
3.2.3. 3. ledematen
4. 2. gewervelde dieren groeperen zich in vijf klassen
4.1. 1. vissen
4.1.1. Vb. zalm, haai
4.2. 2. amfibieën
4.2.1. Vb. pad, kikker
4.3. 3. reptielen
4.3.1. Vb. schildpad, adder
4.4. 4. vogels
4.4.1. Vb. uil, pinguin
4.5. 5. zoogdieren
4.5.1. Vb. vleermuis, dolfijn
5. 3. lichaamstemperatuur
5.1. temperatuur zoogdieren
5.1.1. warm
5.1.2. lichaamstemperatuur is constant
5.1.3. bij een gezonde mens gemiddeld 36-37°C
5.2. hoe zijn zoogdieren daartoe aangepast?
5.2.1. konijn
5.2.1.1. wolharen (warmte) + dekharen (bescherming)
5.2.2. wat is ruien?
5.2.2.1. wisselen van winter-en zomervacht