1. stadstaten (polis)
1.1. Verschillende poleis meeste op akropolis
1.1.1. Athene
1.1.1.1. Olijfboom door athena
1.1.1.1.1. vruchten
1.1.1.1.2. olie
1.1.1.1.3. hout
1.1.1.2. Grootste polis
1.1.1.2.1. 300.000 inwoners
1.1.2. Poleis opgeboud op akropolissen
1.1.2.1. Athene
1.1.2.1.1. De grootste polis
1.1.2.1.2. Olijfboom zorgde voor:
1.1.2.1.3. Goden
1.1.2.2. Sparta
1.1.2.2.1. meermensen
1.1.2.3. Korinthe
1.1.2.4. Verbouwden:
1.1.2.4.1. druiven
1.1.2.4.2. fruit
1.1.2.4.3. groenten
1.1.2.4.4. graan
2. Landbouw samenleving
2.1. 20 % van Griekenland was vruchtbaar. Daarop moesten ze deze dingen vebouwen
2.1.1. Olijven
2.1.2. Druiven
2.1.2.1. wijn
2.1.3. fruit
2.1.4. groente
2.1.5. graan
2.2. Er kwamen steeds meer mensen
2.2.1. Niet genoeg eten
2.2.1.1. Meer gebied veroveren ze gingen naar heel ver
2.2.1.1.1. Marseille (Frankrijk)
2.2.1.1.2. Napels (Italië)
2.2.1.1.3. Sebastopol (Rusland)
2.2.1.1.4. Istanbul (Turkije)
3. Werk
3.1. Beste werk
3.1.1. Praten in de polis
3.2. Landbouw
3.2.1. Groenten
3.2.2. Olijven
3.2.3. Druiven
3.2.3.1. Wijn
3.2.4. fruit
3.2.5. graan
3.3. Nijverheid
3.3.1. pottenbakkers
3.3.1.1. Aardewerken vazen
3.3.1.2. borden
3.3.1.3. olielampen
3.3.2. Smeden
3.3.2.1. Wapens
3.3.2.2. Harnassen
3.3.2.3. landbouwgereedschap
3.3.3. bakker
3.3.4. metselaar
3.3.5. wever
3.3.6. leerbewerker
3.3.7. schilder
3.3.8. scheepsbouwer
3.4. Handel
3.4.1. Mensen gingen de dingen die van de nijverheid waren overkopen en dan zelf duurder verkopen
3.4.1.1. Dingen waar ze teveel van hadden ging naar het buitenland
3.4.1.1.1. vazen
3.4.1.1.2. juwelen
3.4.1.1.3. wijn
3.4.1.1.4. honing
3.4.1.1.5. parfum
3.4.1.1.6. olijven
3.5. Visserij
3.5.1. zee
3.5.1.1. Middelandse zee
3.5.1.2. Zwarte zee
3.5.2. boot