Hoofdstuk 6
by Tim van der Stappen
1. 6.1
1.1. Bruto binnenlandsproduct (BBP)
1.2. Import = Inkoop van goederen en diensten uit het buiteland
1.3. Export = verkoop van goederen en diensten aan het buiteland.
1.4. importquota = Waarde van de import Bruto binnelandsproduct x 100%
1.5. export quota = Waar van de export / Bruto binnelandsproduct x 100%
1.6. Wereldhandel = De totale internationale handel van alle landen.
1.7. Europese unie = samenwerkingsverband van 28 landen
1.8. Open economie = een economie die veel handel met het buiteland drijft
1.9. interne markt = gezamenlijke markt van alle landne van de EU waarbinnen vrijhandel is
1.10. Protectie maatregelen = Bescherming van eigen economie tegen buitenlandse concurrentie
1.11. Invoerrechten = belasting op ingevoerde goederen of diensten
1.12. Subsidie = geldbedrag waarmee de overheid goederen of diensten goedkoper maakt
1.13. Multinationals = Bedrijf met veel bestegingen in verschillende landen
1.14. Internationale arbeidsverdeling = Ieder land produceert de goederen of diensten die hij het beste kan produceren
2. 6.2
2.1. Welvaart =De mate waarin mensen in staat zijn om hun behoefte naar schaarse goederen en diensten te bevredigen.
2.2. Extern effect = onbedoelde bijwerking van productie of consumptie die door anderen dan de veroorzaker worden ervaren.
2.3. Negatieve externe effecten = Extern effect waardoor de welvaar daalt. Voorbeelden: Co2 uitstoot, meeroken geluidsoverlast.
2.4. Positieve externe effecten = Extern effect waardoor de welvaar toeneemt. Voorbeelden: Medicijnen zorgen voor minder ziek meldingen, een mooie tuin verbetert het uitzicht.
3. 6.3
3.1. Collectieve sector = De overheid en de sociale fondsen (verzorgen de sociale verzekeringen).
3.2. Overheid = Het rijk en de lagere overheden.
3.3. Rijk = De centrale overheid. Kan onderverdeeld worden in de regering, het parlement en de ministeries.
3.4. Lagere overheden = Provincies, gemeenten en waterschappen.
3.5. Subsidie = Een geldbedrag waarmee de overheid goederen of diensten goedkoper maakt.
3.5.1. Voorbeeld = Consument: een deel van het aankoop bedrag van zonnepanelen Producent: theaters, sportclubs
3.6. Accijns = kostprijsverhogende belasting op goederen. (Een geldbedrag waarmee de overheid) goederen of diensten duurder maakt.) De accijns komt bovenop de btw.
3.6.1. Voorbeeld = Op sigaretten, alcohol en frisdrank.
3.7. Kostprijsverhogende belasting = Belasting op goederen en dienste die de kostprijs verhogen.
3.8. Collectieve goederen = Producten die door de collectieve sector worden geproduceerd.
3.8.1. Voorbeeld = straatverlichting je ken niet ervoor zorgen dat ze de straatverlichting niet zien.