1. Klassieke (minimiliseren transportkosten)
1.1. Smith
1.1.1. Grondlegger klassieke
1.1.1.1. invisible hand
1.2. Von Thunen
1.2.1. Landbouw
1.2.1.1. location rent
1.3. Weber
1.3.1. Industrie
1.3.1.1. Standortfactoren
1.3.1.1.1. Geldigheid
1.3.1.1.2. aard
1.3.1.1.3. Functionaliteit
1.3.1.2. Ubiquitaten/lokalisiertes material
1.4. Begrippen
1.4.1. Volledige mededinging
1.4.2. Economic man/Homo economicus
1.4.3. allocatieprobleem
1.4.4. Economic rent/location rent
1.5. Transportkosten
1.5.1. Formule: T= b + aD ( b=kosten, D=afstand, a=toenamehoek kosten bij afstand)
1.5.2. nuancering
1.5.2.1. Kostenverrekening 1
1.5.2.1.1. free-on-board (kosten koper)
1.5.2.1.2. cost-insurance-freight (uniform, denk AH)
1.5.2.2. opbouw kosten 2
1.5.2.2.1. Vaste
1.5.2.2.2. Variabele
1.5.2.3. Overslagkosten 3
1.5.2.4. vrachttarief verschilt per aard 4
1.5.2.5. vraag en aanbod 5
2. Neo-klassieke
2.1. Christaller
2.1.1. Centrale plaatsentheorie
2.1.1.1. Draagvlak
2.1.1.2. Drempelwaarde
2.1.1.3. Reikweidte
2.1.2. Volledige mededinging
2.2. Hotteling
2.2.1. Dualisme theorie
2.2.1.1. Invisble hand
2.2.1.2. Locationele interdependentie
2.2.1.2.1. Verwerven van goede positie >
2.2.2. Geen volledige mededinging
2.3. Losch
2.3.1. Vergelijkbaar met Christaller
2.3.2. Tegenover Weber (locatie laagste kosten), Losch juist maximale opbrengst
3. Behaviorale
3.1. Allan Pred
3.1.1. Behaviourale matrix
3.1.2. menselijk tekort
3.2. Simon
3.2.1. Bounded rationality
3.2.2. Homo pychologicus
3.2.3. Mensen zijn satisficers, geen optimizers
3.3. Begrippen
3.3.1. Ruimtelijke cognitie
3.3.2. Mental map
3.3.3. Neighboordhoodeffect
3.3.4. Harde en zachte (zijn meer van belang) locatiefactoren
3.4. Pellenbarg
3.4.1. Onderzoek bedrijfsverplaatsingen
3.4.1.1. Keep/Push/pull motieven
3.4.2. gebruik uitbreiding grootste reden vertrek
4. Klassieke regionale groeitheorie
4.1. Ricardo
4.1.1. Comparatieve kostenleer
4.1.1.1. ruilvoet
4.2. Sombart
4.2.1. Stuwend/verzorgend
4.3. Keynes
4.3.1. Multipliereffect
4.4. Porter
4.4.1. Diamond
4.5. Begrippen
4.5.1. Mercantilisme
4.5.1.1. Zero-sum game
4.5.2. BIK: Bevordering Industrievestiging kerngemeenten
5. verschillen klassieke/neoklassiek
5.1. N meer aandacht werking markt
5.2. N andere marktvormen dan mededinging
5.3. N rekening houden met interne schaalvoordelen
5.4. N meer productiefuncties
5.5. N ook de baten
6. H1
6.1. Landes
6.1.1. Ongelijke verdeling hulpbronnen/klimaat in vergetelheid
6.2. Huntington
6.2.1. Klimaatverschillen/huidskleur
6.3. Tegenstelling Zwitersland
7. Institutionele
7.1. Hakanson
7.1.1. Waar investeren? Waar de markt is
7.2. Vernon
7.2.1. Waar investeren? Waar de productiekosten laagst zijn
7.3. Dunning
7.3.1. OLI paradigma
7.3.1.1. Ownership specific advantages
7.3.1.2. Location-specific factors
7.3.1.3. Interalization of owner specific advantages
7.3.2. OLI paradigma - aantrekkelijk in ander land te investeren als:
7.3.2.1. men iets speciaals te bieden heeft
7.3.2.2. voorwaarden voor productie goed zijn
7.3.2.3. gunstig activiteiten in eigen beheer uit te voeren
7.4. Begrippen
7.4.1. Institutionele praktijken
7.5. Transactiekosten
7.5.1. Contact
7.5.2. Contract
7.5.3. Controle
8. Evolutionaire
8.1. Schumpeter
8.1.1. Creatieve destructie
8.1.1.1. Entrepreneurial view
8.1.2. Soorten innovatie
8.1.2.1. Procesinnovatie
8.1.2.2. Productinnovatie
8.1.2.3. Organisatieinnovatie
8.1.2.4. Marktinnocatie
8.1.2.5. Grondstoffeninnovatie
8.2. Begrippen
8.2.1. Darwins survival of the fittest
8.2.2. Shake out
8.2.3. Trial and error
8.2.4. Spin off onderneming
9. Instituties en interventie
9.1. Myrdal
9.1.1. Cumulatieve cassatie
9.2. Perroux
9.2.1. Groeipooltheorie
9.2.1.1. Sleutelbedrijf (Firm motrice)
9.2.1.2. Polarisatieeffecten
9.2.1.2.1. Technische
9.2.1.2.2. Inkomens
9.2.1.2.3. Psychologische
9.2.1.2.4. Geografische
9.3. Begrippen
9.3.1. Cathedrals in the dessert
10. Evolutionaire groeitheorie
10.1. Kondratieff
10.1.1. Langegolventheorie
10.1.1.1. 1790 - Katoen/ijzer
10.1.1.2. 1848 - Kolen
10.1.1.3. 1893 - Staal/electr.
10.1.1.4. 1940 - Olie
10.1.1.5. 1980 - ict
10.2. Productlevencyclusfasen
10.2.1. Ontdekking
10.2.2. betrokkenheid
10.2.3. ontwikkeling
10.2.4. consolidatie
10.2.5. stagnatie
10.2.6. Neergaande
10.2.7. verjonging