Get Started. It's Free
or sign up with your email address
lezen by Mind Map: lezen

1. slot: Het laatste deel van de tekst, in het slot vind je vaak de hoofdgedachte van de tekst. De bedoeling van het slot is dat de boodschap van de tekst goed blijft hangen bij jou als lezer. Bij nieuwsberichten ontbreekt vaak een slot.

2. inleiding, middenstuk, slot van tekst

2.1. inleiding: dit is het eerste deel van de tekst. Hierin staat het onderwerp van de tekst. De inleiding is een aandachtstrekker, die de lezer moet overhalen om de hele tekst te lezen

2.2. middenstuk: het middenstuk is de tweede deel van de tekst. Hierin worden verschillende kanten van het onderwerp besproken. Soms gaat één alinea over één deelonderwerp, soms gaan ook meer alinea's over één deelonderwerp.

3. de opbouw van alinea's

3.1. In de tekst komen meestal verschillenden aspecten van een onderwerp aan de orde, zoals oorzaken, gevolgen, en voor- en nadelen. Om die overzichtelijk te presenteren verdeelt de schrijver de tekst in alinea's. Ook de alinea's zelf zijn (meestal) overzichtelijk opgebouwd. De belangrijkste informatie staat vaak in de eerste of ook in de laatste zin. Dat is de kernzin in de zinnen voor of na de kernzin staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de kernzin. De kernzin kan ook de tweede zin zijn, dat is vaak alleen zo als de eerste zin het verband met andere alinea's aangeeft, bijvoorbeeld : maar er is nog een andere oplossing mogelijk.

4. verbanden in de tekst

4.1. woorden, zinnen en alinea's hangen met elkaar samen die samenhang heet het verband in de tekst. Door te letten op verbanden in de tekst kan je de tekst beter begrijpen en bestuderen. Je kan de verbanden herkennen aan signaalwoorden. Er bestaan verschillende verbanden:

4.1.1. chronologisch verband: als gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde woorden beschreven heet dat een chronologisch verband: de sin

4.1.1.1. signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen.

4.1.2. opsommend verband: Van een opsommend verband is sprake als dingen achter elkaar worden opgenoemt.

4.1.2.1. signaalwoorden: ten eerst, ten tweede enzovoort, om te beginnen, ook (nog), bovendien, verder, ten slotte, en, niet alleen ... maar (ook): een opsomming wordt ook vaak aangegeven met liggende streepjes (-), getallen (1,2,3), of dots

4.1.3. tegenstellend verband: als in de tekst tegenovergestelde dingen worden genoemd noem je dat een tegenstellend verband.

4.1.3.1. signaalwoorden: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant ... aan de andere kant.

4.1.4. vergelijkend verband: bij vergelijkend verband worden overeenkomsten en verschillen tussen zaken of personen beschreven.

4.1.4.1. signaalwoorden: net zoals, evenals, meer dan, groter dan, beter dan.

4.1.5. concluderen verband: geeft aan dat de schrijver zijn conclusie geeft over het onderwerp waar hij zojuist over heeft geschreven.

4.1.5.1. signaalwoorden: kortom, dus, daarom, al met al, hieruit volgt.

4.1.6. voorwaardelijk verband: een voorwaderlijk verband in een tekst beschrijft de voorwaarde waaronder iets gebeurt.

4.1.6.1. signaalwoorden: als ... (dan), indien, mits, tenzij, wanneer, gesteld dat.

4.1.7. oorzakelijk verband: soms worden er oorzaken en gevolgen genoemd in een tekst: er is dan spraken van een oorzakelijk verband.

4.1.7.1. signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, zodat, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij.

4.1.8. redegevend verband: het redegevend verband lijkt op het oorzakelijk verband. Het verschil is dat je bij een reden zelf een belsuit kan nemen om iets wel of niet te doen en bij een oorzaak niet.

4.1.8.1. signaalwoorden: omdat, daarom, dus, immers, want, de reden hiervoor is.

5. informerende teksten

5.1. Informerende teksten worden geschreven om ervoor te zorgen dat de lezer iets te weten komt: je krijgt een instructie, je krijgt uitleg over iets, je krijgt informatie over iets wat gebeurt is of over iets wat nog geuberen moet.